door Stefan van Dierendonck

Vandaag is het Stille Zaterdag. Beluister of lees online het korte verhaal ‘Het gerucht’ van Stefan van Dierendonck. Het is gepubliceerd in Liter 112 en wordt voorgelezen door de auteur.
‘Het was stille zaterdag en de schepping hield haar adem in.’

Online lezen

 

door Stefan van Dierendonck

 

Het gerucht

 

Verhaal

Jack Sordino schoot met een ruk overeind, een kreet gesmoord in zijn keel, en dacht: wat nu weer, wat is dit? Langzaam liet hij zich terugzakken in het kussen, wachtte tot zijn hart weer afdaalde naar zijn borst en tot rust kwam in drie, vier minuten tijd, misschien langer. Toen keek hij op de telefoon op zijn nachtkastje. Vroeg was het, maar niet zo vroeg om van een gebroken nacht te kunnen spreken. Hij kon opstaan als hij wilde, een begin maken met de dag. Een bad nemen, uitgebreid ontbijten, verder lezen in een roman. Hij overwoog het, met de helderheid van zijn ochtendbrein, alsof hij de keuze had. Toen hoorde hij het opnieuw.
Hij vond het moeilijk om te begrijpen wat er precies aan de hand was, wat hij voelde in zijn lijf. Een nauwelijks waarneembare tik, van ergens ver weg buiten zijn bed, nog te ver weg om precies te lokaliseren, maar ook al dichtbij en verontrustend genoeg om hem uit zijn droom te wekken, uit zijn rust te duwen. Zacht maar onmiskenbaar, een druppel wellicht. Er was geen ontsnappen aan geweest voor zijn slapende lijf, en nu, net over de drempel van de slaap heen, drong het zich opnieuw op. Onmiskenbaar.
Hij draaide zich naar rechts, naar zijn vrouw. Een lichaam, zwaar van slaap, zich onbewust van wat haar man had aangeraakt in de nacht. Even overwoog hij haar te wekken. In plaats daarvan bleef hij liggen op zijn rug, zijn ogen naar het plafond, niet in staat om te bewegen of opnieuw in te slapen. Het geluid had hem uit zijn slaap getild, nu dreef het alle activiteit uit zijn systeem. Hij lag stil in de holte van het vallende water, tot de wekker klonk. Zijn vrouw had niets gehoord, natuurlijk niet. Ze had geslapen.
‘Hoe bedoel je?’ vroeg ze. ‘Een druppel ver weg, water dat stroomt? Heb je de kranen gecontroleerd?’ Dat had hij niet, natuurlijk niet. Dit was geen kraan. Ze noemde het onzin en glimlachte naar hem, streelde zijn wang in een moment van tederheid, omdat ze aanvoelde dat hij er behoefte aan had.
Nu hoorde Jack alleen hun stemmen. Het geluid trok zich terug, verdween alsof het er nooit was geweest. Een droom maar, een gerucht. Verdreven door het leven. Later op kantoor verrichtte hij zijn werk zoals altijd. Overleg met collega’s, lunch in het park, kwetterende vogels boven hem, klikkende toetsaanslagen, een incidentele printer die brommend aansloeg en daarna nijdig het papier uitspuwde. Zoals altijd. Hij voelde geen vermoeidheid, al had hij korter geslapen dan normaal.
Pas toen hij eerder dan zijn vrouw thuiskwam in de kalmte van hun moderne, goed geïsoleerde appartement, hoorde hij het geluid opnieuw, al was het veranderd van een enkelvoudige druppel in een samenspel van meerdere druppels, een klank die nu onregelmatiger en onvoorspelbaarder klonk. Het stroomde om hem heen en drong zich vastberaden naar binnen, als een Chinese marteling. Bovendien leek het alsof de wind zich bij de druppels had gevoegd. Dan werd de klank weggeblazen, een volle minuut soms, terwijl Jack ingespannen bleef luisteren. Tot hij het opnieuw hoorde: de illusie van rust, steeds weer vervlogen.
‘Hoor je het ook, hoor je het nu?’
‘Nee, schat. Echt niet. Ik hoor niks en weet ook niet waar het vandaan zou kunnen komen.’ Zijn vrouw glimlachte niet toen hij er die avond meteen over was begonnen, haar jas nog niet uit. Ze was moegestreden thuisgekomen, vertelde dat ze zich had verheugd op hun bord pasta, een eenvoudige salade met rucola, tomaat, mozzarella. Verse basilicum van het plantje op het aanrecht. Een glas rode wijn. Eindelijk rust. Maar hij trok haar mee om het te laten horen, hier, in de hoek van hun slaapkamer, nee, dichter bij de muur, nee, verder van het raam af.
‘Daar, precies op die plek was het. Daar kwam het vandaan. Luister dan toch!’
Ze hoorde niets. Pan op het vuur, kurk uit de fles. Oladokun op. Hij moest er maar niet aan denken. Dankzij haar verhalen over het werk lukte dat nog wel, dat had ze goed ingeschat. Even leek het gevaar bezworen, maar die nacht schrok hij opnieuw wakker. De kracht van de klank nam gestaag toe, de druppels nu een geluidsscherm, een regenbui ver weg, onvermijdelijk als het getij aan zee, maar anders. Als met intentie.
Op zijn telefoon bestudeerde hij het weerbericht. De wind kwam uit het zuidwesten met 26 km/u  – nul procent regenkans – zicht helemaal helder (6 tot 25 kilometer) – luchtdruk 1007 hectopascal, iets onder de normdruk. Geen bijzonderheden. Hij zocht naar nachtelijke berichten, meldingen van lokale kranten, maar vond niets dat het geluid kon verklaren. Geen wateroverlast of wegwerkzaamheden in zijn woonplaats. Hij stond op om zijn boek te lezen, maar kon zich niet concentreren: de fluistering van gedrukte letters won het niet van het rumoer. Hij deed een plas. Ging weer liggen in bed en gleed in die wakende maar passieve staat van een nacht eerder, nu volledig ingekapseld in het gerucht.

Jack vroeg aan andere bewoners van de flat of ze het ook hadden gehoord, maar ze keken hem verbaasd aan. Meewarig zelfs. Zijn bovenbuurvrouw kende iemand met een waterbassin vol koi, waar de pomp altijd aan stond. Zou dat het zijn? Andere apparaten werden genoemd: ontvochtigers, het centrale ventilatiesysteem dat een onderhoudsbeurt kon gebruiken, ventilators tegen de hitte, maar zo warm was het niet meer. Ze wezen op de nieuwe stadsverwarming voor de wijk aan de overkant. Het windmolenpark met megaturbines verderop, waar ooit een gascentrale had gestaan. Zoveel generatoren, pompen en motoren die in alle rust zoemden en draaiden om al die mensen in de stad tegelijk in het licht vast te houden. En had hij al aan de 5g-zendmasten op het dak van het flatgebouw gedacht?
Na een paar dagen maakte Jack een melding wegens geluidsoverlast bij de omgevingsdienst van zijn gemeente, maar die kon niets vinden. Een week later deed hij hetzelfde bij de Vereniging van Eigenaren van de flat, die hem doorverwees naar de woningcorporatie die ook een belang in het gebouw had genomen en voor het onderhoud verantwoordelijk was, die hem doorverwees naar de gemeente, die hem attent maakte op de wijkraad. Toen die laatste eindelijk op de vastgestelde datum samenkwam, een onrustige maand later, mocht hij zijn verhaal doen, in vijf minuten. Hij werd zichtbaar getimed. Jack sprak zijn naam, stotterde even, deed zijn best om zijn ellende onder woorden te brengen. Niemand lachte, waar hij al dankbaar voor was. Iemand vroeg hem hoe lang hij er ook alweer last van had. Werd het erger? Had hij al gedacht aan oordopjes?
‘In elk geval klinkt het als een probleem, meneer Sordino,’ zei de voorzitter, waarop ze het op de agenda plaatsten voor het najaar. ‘Eerst het zomerreces.’ Of hij niet op vakantie kon? Misschien zou dat soelaas bieden? Naar zee misschien?
Hij mailde een lid van een lokale politieke partij en toen dat niets uithaalde een socialistisch raadslid dat hem nog wilde ontmoeten ook, als hij tenminste bewijs kon laten zien. Een opname, een bron, iets dat tot de verbeelding sprak. Een foto van zo’n geluidsdiagram, op zijn minst. Het probleem moest zichtbaar worden, anders kon het net zo goed niet bestaan. Dat hij daar niet eerder aan had gedacht, zeg.

Eerst probeerde Jack een geluidsopname te maken met zijn mobiele telefoon, maar die echode alleen de werkelijkheid in een teleurstellende kwaliteit. Een voorbijrijdende brommer, een deurbel een verdieping boven hem. Dus schafte hij een professionele recorder aan, met naast een omnidirectionele microfoon voor al het omgevingsgeluid ook een cardioïde die hij op de bron van één specifieke klank zou kunnen richten. Groot lcd-scherm. Hij had er een degelijke koptelefoon bij besteld om de opname live te kunnen monitoren. Opnieuw, in de rust van zijn slaapkamer, registreerde hij wat stadsgeluiden en, als hij heel goed luisterde, zijn eigen ingehouden adem. Het kuchen en schrapen van zijn keel, een ongemakkelijk hardop: ‘Even kijken of hij wel werkt. Doe je het? Is dit echt een microfoon? Ga jij me redden?’ Toen hij zijn mond hield bleef het stil, de lijn van het audiogram vlak.
Dan maar naar buiten. De koptelefoon over zijn oren, het apparaat met een plopkap als een sonde voor zich uit. Eerst door de lange gang, waar hij nauwelijks zijn voetstappen op het zwarte tapijt registreerde, door de klapdeur naar de lift die al even geruisloos naar zijn verdieping gleed. De deur die opzij schoof, een gesprek dat stilviel.
Jack ademde hoorbaar uit, zag een verticaal streepje verschijnen en zuchtte nog eens. Weer een streep. Bewijs dat hij er zelf tenminste wel was. Aan zijn adem kon hij niet twijfelen. Hij stapte naar buiten, weer een klapdeur door, eindelijk in het volle licht van een vrijdagmiddag. Als hij het nou niet kon vinden, dan wist hij het ook niet meer. Met zijn omnidirectionele microfoon voor zich uit, ongeveer op borsthoogte, liep hij weg van de ingang, hol klinkende straten door, naar de boulevard langs het haventje. De wind kon er wat snelheid maken en ruiste in het plastic schuim van zijn geluidskap. Het tikken van vlaggen op de boten. Pratende mensen voor hem, achter hem. Een fiets die van het slot werd gehaald. Stappen, zijn voetstappen. Nog meer wind. Toen hij omhoog keek zag hij dat er wolken ontstonden, donker en hoog, ver weg nog, maar de wind zou ze zijn kant op blazen. Hij liep een trap af naar de haven waar auto’s geparkeerd stonden, waar niet lang geleden een vrouw met haar auto in was gereden, zo het water in dat zich geruisloos boven haar had gesloten. Met een zachte plons, nauwelijks hoorbaar in de nacht. Er stonden geen hekken, waar het gebeurd was. Nog steeds niet.
Een kort moment stond hij daar, op die plek uit de wind, en dacht hij plots dat hij de grondtoon opving, precies zoals hij had gehoopt. Het kwam van de rivier en het dreunde laag en sonoor in zijn oren. Hij activeerde meteen de andere microfoon, die waarmee hij het geluid kon isoleren. Cardioïde. Hij stak de recorder voor zich uit, richtte hem als een extreem gevoelig orgaan en zag langzaam maar zeker een diepliggende rijnaak voorbij varen.
Daarna richtte hij hem op het water dichterbij en hoorde hoe de golven geduldig tegen de ijzeren panelen van de kade klotsten. Het resoneerde, maar in een andere frequentie dan zijn geluid. Menselijk. Voorspelbaar. Hij stak de microfoon omhoog, zo recht mogelijk, zomaar in de richting van het heelal dat ook al zweeg. Althans voor hem.
Toen hij zich omdraaide om weg te lopen van de rand zag hij ineens dat iemand hem de hele tijd had geobserveerd. Een man met een uitwaaierende baard, een muts die ooit groen was geweest, diepliggende ogen, in kleermakerszit. Zijn jas was feloranje, zoals verkeersregelaars die dragen, met fluorescerende zilveren banden, en net zo smerig als zijn blote voeten. Naast hem een stuk karton: ‘Geef voor het te laat is.’ Een plastic bakje ernaast, met een steen erin zodat het niet zou wegwaaien.
‘Ik dacht even dat je zou springen.’
Jack glimlachte. ‘Zou je me gered hebben?’

‘Het is om moedeloos van te worden. Ik krijg het maar niet op band,’ zei hij weer thuis tegen zijn vrouw. Ze knikte en luisterde even naar zijn verhaal, een half oog op haar telefoon. Aan alles zag hij dat ze zich stoorde, aan zijn woorden, zijn gedrag van de laatste tijd, maar dat zei ze niet. Ze zuchtte alleen maar. Leek alsnog iets te gaan zeggen, maar Jack was haar voor en zei dat hij het begreep. ‘Ik ben aan het doordraven, ik voel het ook. Ik slaap niet meer. Ik hoor dat geluid elk moment van de dag tegenwoordig. Echt. Voortdurend. Ik word er helemaal gek van. Met een uitroepteken.’
‘Ik denk dat je hulp nodig hebt,’ zei ze.
‘Ja,’ zei hij, met een zucht. ‘Ik voel het ook. Maandag bel ik de huisarts.’

Die nacht was het zomaar weg. Verdwenen. Hij sliep de hele nacht door en werd uitgerust wakker. Hij raakte de heup van zijn vrouw aan en streelde haar flank, nestelde zich tegen haar rug aan, volmaakt opgelucht en ervan overtuigd dat de ellende werkelijk achter de rug was. Hij kuste haar in de nek, wat ze altijd fijn vond. Het was zaterdag, ze hadden de tijd. Dat was ook zo. Het zou nog weken duren voordat het terugkeerde, het gerucht, hoorbaar voor de hele stad dit keer. Maar dat wist hij nog niet. Het was stille zaterdag en de schepping hield haar adem in.

 

 

Stefan van Dierendonck (1972) publiceerde zijn eerste roman En het regende brood in 2012. In 2017 volgde En het sneeuwde in Rome. Hij werkt aan zijn derde roman.