door Gerrit van Meijeren

Over Baumgartner van Paul Auster  |

 

In de korte roman Baumgartner laat Paul Auster (1947) zijn lezers ronddwalen in de gedachtewereld en het gevoelsleven van Seymour T. Baumgartner, een – aan het begin van het boek – zeventigjarige hoogleraar fenomenologie en filosofie aan Princeton, die op dat moment op de pseudoniemen van Kierkegaard studeert.
Bijna tien jaar eerder, in 2008, is Sy’s (Seymours) grote liefde, de auteur Anna Blume, door verdrinking om het leven gekomen en al die tijd heeft hij geprobeerd zich de pijn over haar dood van het lijf te houden. Door een keten van nogal banale gebeurtenissen in hoofdstuk 1 vindt de rouw zijn brandpunt: Baumgartner brandt zijn hand aan een eierpannetje, het enige voorwerp in de keuken dat nog van Anna is, hij valt vervolgens van de keldertrap en later die dag ziet hij hoe een lijster achteloos een worm verslindt.
Twee maanden later, tegen middernacht, hoort Baumgartner vreemde geluiden. Hij gaat Anna’s intact gelaten werkkamer binnen en daar rinkelt haar rode, allang afgesloten telefoon. Zijn geliefde belt van gene zijde, ‘zolang hij leeft en nog aan haar kan denken, zal haar bewustzijn steeds weer door zijn gedachten worden wakker geschud’. Hoewel Baumgartner beseft dat hij moet hebben gedroomd, heeft hij door deze epifanische gebeurtenis het gevoel ‘alsof hij een nieuwe innerlijke ruimte in geduwd is en zijn levensomstandigheden veranderd zijn.’ Hij neemt zich voor weer een boek te schrijven, hij waagt zich aan een nieuwe liefde en hij gaat in op het verzoek van een jonge promovenda die haar dissertatie aan Anna’s nagelaten werk wil wijden.

Nu zou het erop kunnen lijken dat Auster een verhaal vertelt dat ergens heen gaat, maar van een plot is eigenlijk geen sprake en het boek heeft een open, enigszins omineus einde. Baumgartner belandt met zijn auto tegen een boom in een natuurreservaat, hij kan niet verder en in de vrieskou zoekt hij hulp. Het luidt ‘het laatste hoofdstuk’ in van het leven van Austers protagonist.
De kracht van deze roman schuilt in het fragmentarische, caleidoscopische karakter. Baumgartner haalt oude schrijfsels van Anna tevoorschijn, die integraal met de lezer worden gedeeld, we worden meegenomen in het liefdesverhaal van Anna en Sy en ingewijd in hun familiegeschiedenis. In feite stelt Seymour zo een veelkleurig memoir samen voor en met Anna en misschien schrijft Auster er zelf ook wel een. In Baumgartner duiken allerlei verwijzingen op naar Austers eigen leven: de studie van de Franse fenomenoloog Merleau-Ponty, de herinnering aan twee intrigerende treinreizen en het grootse verslag van een reis naar Lviv en Stanislav, dat door Auster voorjaar 2020 als zelfstandig verhaal ‘De wolven van Stanislav’ werd gepubliceerd en nu op het conto van Baumgartner staat.
De toegankelijkheid van Austers boeken is vaak relatief, je wordt weliswaar meegenomen door wat hij vertelt, maar al snel stuit je als lezer op vervreemdende gebeurtenissen of ongerijmdheden. Die zijn er in Baumgartner ook: het wonderlijke telefoongesprek in de nacht, dat ook een belangrijk motief vormt in Broze stad (het eerste deel van Austers geprezen New York-trilogie uit de jaren tachtig), het raadselachtige slot, en ook het ‘niemendalletje’ dat Baumgartner schreef over de jongen die door de rechter veroordeeld is tot ‘levenslang zinnen maken’. Baumgartner is evenwel vooral een verbeelding van de pijnlijke werkelijkheid van rouw en gemis en broosheid en van de kracht en tederheid van herinneringen.

De Britse schrijver Tim Parks betoogde enkele jaren geleden dat de roman niet alleen een creatie, maar ook een overlevingsstrategie is van de auteur. Het werk van een schrijver hangt hoe dan ook samen met haar of zijn leven. In interviews met Auster en in artikelen over zijn roman werd dan ook het verband gelegd tussen zijn ziekzijn – Auster lijdt aan kanker – en de grondtoon van Baumgartner. De realiteit is echter nog schrijnender. In april 2022 stierven kort na elkaar Austers kleindochter en zijn zoon aan een overdosis. Zonder in een ‘biografische drogreden’ (Parks) te willen vervallen, kan ik wat Sy Baumgartner schrijft over het ‘fantoompersoon-syndroom’ niet los zien van deze omstandigheden. ‘Hij denkt aan vaders en moeders die om hun overleden kinderen rouwen, kinderen die om hun overleden ouders rouwen, vrouwen die om hun overleden man rouwen, mannen die om hun overleden vrouw rouwen, en hoe dat rouwen overeenkomt met de naweeën van een amputatie, omdat het ontbrekende lichaamsdeel ooit met een levend lichaam verbonden was en de ontbrekende persoon ooit met een andere levende was verbonden, en als jij degene bent die doorleeft, dan zul je ervaren dat je geamputeerde deel, het fantoomdeel, nog steeds een bron van felle, helse pijn kan zijn. Bepaalde remedies kunnen de symptomen soms verzachten, maar een ultieme genezing is er niet.’

 

Paul Auster, Baumgartner. Vertaling Ronald Vlek. De Bezige Bij 2023, 205 blz.,  € 22,99