In zijn nieuwe boek Wie zeggen de mensen dat Ik ben spoort Willem Jan Otten – in samenwerking met kunstenaar Paul van Dongen – gedurende 33 essays Christusfiguren op. Verschijningen van Jezus die zich voordoen in talloze romans, in poëzie, muziek en opera. Het essay ‘David van Simón’, over de Jezus-boeken van J.M. Coetzee, is vooral een denkoefening.


door Willem Jan Otten


David van Simón

 

Tien jaar geleden verraste de Zuid-Afrikaanse schrijver J.M. Coetzee de literaire wereld met de roman De kinderjaren van Jezus. Het bleek deel één van een trilogie, – de volgende titels waren maar liefst: De schooldagen van Jezus en De dood van Jezus.
Wat er ook op de voorkant en achterflap staat, ertussenin valt de naam Jezus niet. Dat kan ook helemaal niet, want het verhaal speelt zich af in een denkbeeldige wereld waarin Christus nooit is opgetreden. Het is een verbluffende denkoefening die Coetzee je opgeeft: ‘gesteld: een samenleving die zich buiten alle religie, God of godsdienst heeft gerealiseerd; laat daarin iemand optreden die de weg van Jezus gaat, verlosser wordt, lijdt, sterft…’
Coetzee probeert zich voor te stellen hoe in een samenleving, waarin mensen materieel elkaars gelijke zijn, waar begeerte en seks ‘functioneel’ zijn, en vriendschap hoger wordt aangeslagen dan romantische liefde; waar iedereen gratis muziekles krijgt; waar geen ecologische doem meer heerst omdat iedereen genoegen neemt met weinig, een wereld ook van spirituele schaarste, er heerst ’een specifiek gebrek op het gebied van symbolische activiteiten’, enfin – hoe in zo’n doelmatig zondeloos socialistisch Utopia met raakvlakken aan onze maakbare, materialistische samenleving, per boot een vluchteling aankomt. Hij heeft een kind onder zijn hoede genomen waarvan de ouders, ook vluchtelingen (iedereen in dit land blijkt vluchteling), onderweg verdwenen zijn. Het kind heet David, zijn ontfermer Simón. Dat zijn de namen die ze na de ontscheping van de vluchtelingendienst krijgen, met de mededeling dat ze ‘het verleden moeten vergeten’. Er wordt in het land alleen Spaans gesproken.

‘Aanvankelijk gaat het om kinderlijke denksprongen’

Het driedelige verhaal (832 even ideeënrijke als droge, helder geformuleerde pagina’s) volgt de ontwikkeling van David, gezien door de ogen van zijn vader-tegen- wil-en-dank. De werkwijze lijkt enigszins op die van de evangeliën: we vormen ons een beeld van iemand die voortdurend dingen zegt die we zouden willen begrijpen, maar niet echt kunnen. Hij bedoelt altijd iets grondiger anders dan we denken. Aanvankelijk gaat het om kinderlijke denksprongen, van de soort waar je met je kleuterkleinkind mee te stellen hebt – één water is alle water, waarom komt vier na drie, bomen maken de wind –, maar gaandeweg wordt duidelijk dat Davids denken gehoorzaamt aan een andere logica, één waarin geen abstracties voorkomen – het doet denken aan die van Sint-Franciscus. Diens liefde gold niet, zoals velen denken, ‘de natuur’, maar altijd steeds alleen de ene boom, de ene leeuw, de ene zuster waar hij zich tegenover geplaatst wist – alles was broeder of zuster, zelfs de zon, of de dood.
Wie dit unieke, alles als ‘persoon’ tegemoet tredende kind is, wordt verteld via de mensen die zich over hem ontfermen – vaak tandenknarsend, want David ontwikkelt zich tot een dikwijls nogal redeloos, hoogbegaafd lastpakje, dat zich terdege van zijn eigen onnavolgbare uniciteit bewust is:

‘Je moet me beloven dat je me niet begrijpt. Als je me probeert te begrijpen bederf je alles,’

zegt hij als Simón op een gegeven moment heeft verteld, of is het: beloofd, dat hij Davids woorden zal opschrijven. ‘Ik ben geen groot schrijver, maar ik zal mijn best doen,’ zegt hij, als een heuse evangelist.
Niemand die met David in aanraking komt, kan zich van hem losmaken. Simón blijft, vaak op afstand, de onvoorwaardelijke Jozef die hij sinds de eerste ontmoeting geworden is. Inez, die helemaal zijn moeder niet is (en nooit kinderen heeft gewild), wordt de al even onvoorwaardelijke Maria – en dat lijkt Davids gave te zijn: hij kust bij wie met hem te maken krijgt liefde wakker, een hartstocht die in het gelijkmatige, ‘functionele’ land overwonnen leek te zijn. Geen begeerte, maar liefde, soms van een nogal verwennende, dwingende soort, zoals in het geval van Inez.
Overigens valt het woord liefde in het boek zelden. Coetzee benoemt alleen in het alleruiterste geval waar het hem om gaat, wel wetend dat het woord precies zo’n onwerkbare abstractie is als waar Davids brein niet aan doet. En toch draait alles er om – je kunt zelfs zeggen dat Coetzee met deze trilogie, net zoals met zijn beroemdste boek, In ongenade, zijn personages de liefde laat uitvinden.
Overigens lijkt Davids denken (dat tegelijk een doen is) niet alleen op dat van Sint-Franciscus, maar ook op dat van een mysticus als de soefi-dichter Rumi, voor wie denken en doen vooral dansen was (David wordt een onvergetelijke danser), en op dat van Don Quichot. De gelijknamige roman, in een kinderboekversie, wordt Davids Tora, hij leest de wederwaardigheden van Quichot als een profetie, die Davids komst voorbereidt. Natuurlijk herkent hij in Quichot zijn eigen neiging om in alles een persoon, een leven te zien. En om in de dood niets te zien wat bestaat.
Gedenkwaardig is de stampvoetende woordenwisseling met Simón, die David probeert uit te leggen dat de windmolens maar ‘alsof’ zijn. Voor David zijn ze de letterlijke reuzen die Quichot te lijf gaat en overwint… Zoals Quichot zijn lectuur van ridderromans volbrengt, zo volbrengt David de Don Quichot.
Met zijn David geeft Coetzee misschien wel het vreemdste antwoord op de vraag die [door Jezus in de Bijbel] gesteld wordt.
Wie Ik ben?
Zo veel bent U, en zo anders dan we kunnen denken, dat we U zelfs aantreffen in de roman van een door alle sceptische wateren gewassen auteur, in een wereld zonder God.

 

 

Uit: Willem Jan Otten, Wie zeggen de mensen dat Ik ben. Met beeldend werk van Paul van Dongen. Skandalon 2023, blz. 41-43.
De auteur is adviserend redacteur van Liter.