• door Leendert van der Sluijs •
‘Zo wil ik het nu eenmaal, ik geef de vervelende waarheid maar toe’
De statige straten van Groningen Zuid zijn even die van het fictieve Paznau uit De jongen die van de wereld hield. Ik zoek tussen de hoge gebouwen een stenen brug, maar dan ben ik er al. Op de stoep zie ik een papiertje liggen. Het zou van Vaclav kunnen zijn, met daarop de woorden: ‘Morgen, zelfde tijd, zelfde plaats…’ Gisteren heb ik die woorden nog eens in het boek gelezen en vandaag is het morgen – dus het klopt, ik ben er. Ik bel aan. De kinderboekenschrijver doet open en nodigt me binnen in zijn wereld.
Tjibbe Veldkamp (1962) is geboren in Groningen en schrijft naast kinderboeken ook prentenboeken. In 1992 verscheen zijn debuut, Een ober van niks. Sinds 2001 is hij fulltime schrijver en vertaler. Hij ontving diverse prijzen. Zilveren Griffels kreeg hij voor Agent en Boef, Tiffany Dop, Kom uit die kraan!, Handje? en Maar eerst ving ik een monster. Ook zijn jongste kinderboek De jongen die van de wereld hield kreeg een Zilveren Griffel toegekend. Bovendien werd dit boek gekozen tot Beste Groninger Boek 2024 in de categorie fictie en won het zowel de Nienke van Hichtum-prijs 2023 als de Woutertje Pieterse Prijs 2024.
Tijdens ons gesprek gaat het er eerst nogal filosofisch aan toe. Als volgens Blaise Pascal onze wil ‘geheeld’ moet worden, wat bedoelt hij? Roerend in een schuimend kopje koffie zeg ik: ‘Ik denk dat hij bedoelt dat willen verlangen is, geloven.’ De kinderboekenschrijver knikt en zegt: ‘Mijn eerste verhaal van lang geleden heet ‘Fantasie kapot’, over een jongen die op een dag ontdekt dat zijn fantasie kapot is en niet meer met zijn vriendjes kan meespelen. Hij gaat dan naar de dokter.’
Tjibbe Veldkamp reageert vervolgens openhartig en bedachtzaam op voorgelegde citaten, met de ernst van een psycholoog, die hij ook is, en met de twinkelogen van een kind. De citaten komen uit De jongen die van de wereld hield en Katvis (beide geschreven voor 10 jaar en ouder), uit Tiffany Dop (12 jaar en ouder) en uit De lovebus (voor 16-plussers). Al pratend geeft hij me een waar ‘voorschot’, geeft hij me te denken zoals het kind Adem denkt, terwijl de klok doortikt. Zijn fictieve wereld is ineens dichtbij.
Als de tijd om is, laat hij me gaan met een (meta)fysisch trosje druiven. ‘Energie,’ roept hij me na, ‘nieuwe energie!’
*
Ook kinderen die niet zelf met mij gevochten hadden, kenden mijn naam: Tiffany Dop, bats veur de kop. Niemand van hen zal ooit gedacht hebben: die Tiffany Dop [13 jaar jong] wil vast graag een kindje. Maar dat wilde ik dus wel. Ik had het net die ochtend bedacht.
Tiffany Dop (2009/2021), p. 5
‘Jullie moeten mij maken,’ fluisterde hij. ‘Jullie leven al, maar ik nog niet, niet écht! Ik wil ook leven!’ […]
Adems keel zat dicht. Zijn gedachten raasden. Wat moest hij zeggen zodat zijn vader hem zou willen?
De jongen die van de wereld hield (2024), p. 31, 74
‘Een mogelijke moeder die een kind wil en het mogelijke kind dat geboren wil worden, of een vader wil. De band van Tiffany met de mensen is er een van vechten, slaan, dat is haar manier van aanraken. Ze is nogal een rauwdouwer, ze is helemaal niet gewend om van anderen te houden. Tiffany wil eigenlijk niet echt een kind, wat ze wil is een ander mens worden. De cruciale scène in het boek is wanneer zij min of meer tegen haar zin een baby op schoot krijgt gedrukt en ze als vanzelf ook een beetje voor dat kind gaat zorgen. Ze kijkt bijvoorbeeld of dat kindje niet te warm gekleed is – het is buiten 25 graden en ze denkt: capuchon op, drie laagjes kleding, dat is niet goed. Die zorg bevalt haar wel, ze kent het niet van zichzelf, maar eigenlijk voelt ze zich daar heel prettig bij. Ze wil een baby om die persoon te zijn die ze was met de baby op schoot.
En ja, de jongen die wil leven… Ik zie het boek als een gedachte-experiment. Stel, je leefde nog niet en je kunt op miraculeuze wijze al wel denken. Ik kreeg het idee cadeau. Soms dringen beelden zich op, als filmpjes. Ik zag de scène, de opening: een man in een dunne jas die over een besneeuwde brug loopt, in elkaar gedoken, en een vrouw die hem tegemoet komt, en dan de botsing. En kijk, daar is het mogelijke kind. Is dit beeld het waard om opgeschreven te worden? Het hele boek is een verkenning van de vraag: stel dat je voor het leven kon kiezen, zou je het dan moeten doen of niet? Het blijkt dat er gedurende het verhaal voor- en nadelen aan zitten, aan dat leven. Het mogelijke kind Adem krijgt van zeeman Barkov een voorschot, de tijd is beperkt en er is iets te bevechten.
Kinderen kunnen op alle leeftijden heel sterke verlangens hebben. Zeker wanneer een ouder ontbreekt, kan het verlangen heel diep zitten. Ik ben dol op hoofdpersonen die echt iets willen. Als Pascal zegt dat onze wil moeten worden geheeld, kan ik daar helemaal in meegaan. De jongen wil leven, bestaan. Ik vond het zelf ook leuk om daarover te schrijven. Het is zoiets als een stapje terug. Meestal is het ik-wil-dit en ik-wil-dat, maar eraan vooraf gaat dat je er bent, dat je die mogelijkheid van leven hebt. Die stap terugdoen en belichten hoe spectaculair het is dat je bestaat en dat je dat op waarde mag schatten, dat je ademt, dat je kan zien, kan horen, daar gaat het mij om in dit boek. Het is een realistisch verhaal met een paar fantastische elementen erin. Ik wil het geen fantasy noemen, want dan denk je aan een ander soort boek. Over de naam Adem heb ik wel lang zitten dubben. Mijn streven is een verhaal te schrijven waar kinderen van kunnen genieten, maar dat ook interessant is voor volwassenen. Ik hoop altijd dat een verhaal blijft hangen, dat je het blijft zien.’
[Hij] geloofde in de [cowboy]hoed. Hij hield van de hoed. En hij hield van de naam die bij de hoed hoorde: J.J. Hij hield zelfs van de persoon die bij de naam hoorde. Jaap Jan was een studentje geweest dat zijn andragogiek zat te verkloten. J.J. was [nu] een man. Iemand die je maar beter kon betalen. […]
Zijn ouders zouden niet trots op hem zijn – als ze zouden weten wat hij deed. Maar hij was trots op zichzelf. Hij verdiende en van dat geld kocht hij brood en bier en puntlaarzen die pasten bij de hoed. Hij was de chauffeur van de lovebus. Hij wás iemand.
De lovebus (2017), p. 12, 16
‘Ik ben helemaal niet dol op boeken met verschillende perspectieven, maar in De lovebus ontkwam ik er niet aan. Ze hielpen me te vertellen wat ik over wilde brengen. De vier hoofdpersonen kijken allemaal anders tegen de gebeurtenissen aan. De lovebus is voor J.J. een zakelijke transactie. Hij verhuurt de bus aan klanten die zijn dienst afnemen. Voor de klanten zelf is dit een kans op makkelijke seks of is het een wanhopige poging tot verbinding. Voor buitenstaanders is het gebruikmaken van de bus een lage poging tot overspel. Dat zijn dus vier verschillende manieren van kijken. En de hele nacht die dit boek bestrijkt zie je steeds weer die verschillende perspectieven, mensen die vanuit hun eigen optiek dingen doen, elkaar dwarsbomen of elkaar helpen. Het beeld dat dit oproept bij mij – ik heb het weer herlezen en het is nog erger dan ik dacht – is dat van diepe eenzaamheid, grote afstand tussen mensen. Hoe bereiken ze elkaar? Ze leven ieder in een andere werkelijkheid en hoe ontmoeten ze elkaar dan?
De bus is in het verhaal een reëel bestaande bus, maar ook een mythische bus, een waarover gesproken wordt. Soms is de lovebus hier, dan weer daar. En niemand wil toegeven dat hij in de bus geweest is.
Ik hou van begrijpelijk, helder taalgebruik. Zo probeer ik mijn verhaal te vertellen, maar verder denk ik niet veel na over de lezer, of hij iets zou willen horen of niet. Ik heb me weleens afgevraagd, stel, ik schrijf een boek en mijn redacteur zegt: ’We hebben onderzoek gedaan en het blijkt dat als je het einde verandert, 99 procent van de jeugd het een veel beter boek vindt,’ doe je dat dan? Nee, ik schrijf het niet voor niets zo. Ik wil geen publiekspleaser zijn. Het gaat erom hoe ík verhalen wil schrijven. Ik denk ook dat dat verstandig is, omdat je dan jezelf bent. Als we allemaal dezelfde onderzoeken gaan volgen over waar kinderen van houden en wat we moeten doen om hen te boeien, dan gaan we allemaal dezelfde boeken schrijven, dat wil je toch ook niet? En of het nou verstandig is of niet, zo wil ik het nu eenmaal, punt. Ik heb het gevoel alsof ik me daarvoor moet excuseren, maar ik geef de vervelende waarheid maar toe, in die zin ben ik heel eigenwijs. [lachend] Het is mijn laatste toevluchtsoord in het leven, ben ik tenminste ergens de baas over.’
‘Mijn grote voorbeeld is de Engelse schrijver Russell Hoban, die heeft een paar heel bijzondere boeken gemaakt. Ik voel me schatplichtig aan hem. Wat hij heel goed doet, is iets direct op tafel leggen, niet eerst introduceren, maar gewoon: zó was het. De overtuigingskracht die een verhaal dan kan hebben… Ik denk aan een openingszin van mij: ‘Op een dag knutselde Tom een trampoline voor de slakken in de tuin.’ Die zin heb ik niet gestolen, het is mijn zin, maar het procedé heb ik van Hoban. Het is nogal wat voor een kind om zo’n zin in een keer te bevatten. Maar soms moet je iets zomaar durven laten neervallen in een tekst. Het kinderboek Het marsepeinen varkentje van Russell Hoban heeft mij destijds tot kinderboekenschrijver bekeerd. Ik ben hem heel dankbaar. Ik kende ze uit mijn jeugd, mijn moeder las veel voor, ik las zelf heel veel toen ik jong was, maar die boeken waren toen ik halverwege de twintig was uit beeld verdwenen. Wat ik me herinner van kinderboeken was vooral de spannende avonturen – spanning, dat was mijn associatie ermee. Maar dat boek van Hoban was iets totaal anders, dat was poëtisch, dat was filosofisch, dat moest je interpreteren. Ik wist niet meteen wat er stond, het was vooral emotionerend. Het ging niet om spanning, maar het raakte me. Dat je met eenvoudige taal zulke emoties kunt oproepen, dat was mij ontgaan, ik dacht: o, bestaat dit? Toen dacht ik: ik moet ook een kinderboek gaan schrijven. Ik woonde toen in Liverpool, had mijn studie psychologie afgerond. Ik was er voor promotieonderzoek en zou de ontwikkeling van het beroep van psychologen in verschillende landen vergelijken, maar toen kreeg ik dus een beter plan. Het was echt een bekering. Het staat in mijn geheugen gegrift. Ik kocht het boek op vrijdag, ik las het op zaterdag en op maandag heb ik ontslag genomen.
‘Kan ik helpen?’
Ze zag er vriendelijk uit. Hij had sterk de neiging om haar alles te vertellen. […]
‘Nee hoor,’ zei hij. ‘Dank u wel. Ik wacht op iemand.’
‘Wie niet?’ zei ze.
Hij zei niks.
Katvis (Nederland Leest Junior 2021), p. 93
Ineens drong het tot Adem door hoe het zat. ‘Dus ík ga wel leven? Dan word ik net als mijn ouders? […]’ Barkov glimlachte. ‘Je kannie wachten hè, jochie?’ […]
‘Leven is niet altijd even lollig,’ had Barkov gezegd. Daar zat wat in. Maar Adem kon niet wachten.
De jongen die van de wereld hield, p. 10-11, 173
‘Zoals De jongen die van de wereld hield gaat ook Katvis over willen, verlangen. De hoofdpersoon Ate verlangt naar vriendschap en in het dagelijks leven is die vriendschap ver weg, maar online is zij wel te vinden. In de loop van het verhaal, min of meer tegen de zin van Ate, ontwikkelt zich dan toch een echte vriendschap, met een echt persoon. Ik zie nu ineens veel overeenkomsten in de boeken die je noemt – Tiffany Dop, De lovebus, Katvis, De jongen die van de wereld hield – het gaat steeds om afstand en de poging die afstand te overbruggen, om de wens verbonden te zijn. Verlangen naar de verbondenheid van het gezin, het verlangen om een relatie aan te gaan met andere mensen dan je gewend bent, een echte vriend willen. Het treft me, ik pak steeds hetzelfde en ik belicht het van een andere kant. Het is niet hetzelfde boek, maar iets sluipt er steeds in. Hoe wordt de afstand tussen mensen overbrugd? Wat is de geheime toverformule die kan maken dat je je wél verbonden voelt. Ik denk dat het een universeel thema is, ook voor kinderen. Als je je misschien alleen voelt, is er een weg naar de verbinding. De lovebus eindigt met een eerste onhandige poging tot echt samen-zijn. Ik bied hopelijk hoop, om het maar eens zo te formuleren. Steeds maar weer wil ik blijkbaar vertellen dat het belangrijk is dat hier aandacht voor is. Er moet haast wel een urgentie achter zitten. Van belang voor de tijd van nu, maar eigenlijk voor elke tijd. Maar in een individualistische samenleving die steeds individualistischer wordt, neemt de afstand tussen mensen toe. Vroeger bleven de gezinnen vaker bij elkaar en je kon in een dorp wonen waar je iedereen kende. Of je hoorde bij geloofsgenoten. De verzuiling had zijn nadelen, maar ook zijn voordelen. Het gemeenschapsgevoel. Het is voor mij vooral dit: helaas heb ik in mijn leven telkens afstand ervaren en dat is me bijgebleven. Als ik iets van belang wil schrijven, kom ik steeds weer hier op uit. Ik vind het geen fijne constatering. Het raakt aan mijn biografie, dat valt niet te ontkennen. [lachend] Ik weet blijkbaar toch maar mooi munt te slaan uit mijn eigen ellende. Nee, ook ik hoop mensen bereikt te hebben. Zeker op De jongen die van de wereld hield heb ik veel reacties gekregen, dat mensen geraakt waren. Misschien worden ze ook gezien door dit boek, ik weet niet hoe dat precies werkt.
Ik ben heel blij met de illustraties van Mark Janssen in mijn jongste boek. Wat ik zo leuk vind, is dat er weer – zoals in de jeugdboeken toen we jong waren – onderschriften bij staan. Dat is in de jaren zeventig al uit de mode geraakt, maar ik was er dol op. Daar keek ik altijd naar als ik ging lezen. Die combinatie van tekst en beeld heeft iets magisch. Je valt boem in een scène en je denkt: waar gáát dit over?’
Ha! dacht Adem. Ik zorg voor mezelf! De echte Regel 1. Ik moet oppassen voor de wereld. Maar de wereld moet ook oppassen voor mij!
De jongen die van de wereld hield, p. 65
‘Als je dit boek wilt lezen als een moderne mythe, houd ik je niet tegen. Maar er zit ook een morele kant aan. Hoe moet je leven? Dat is niet de hoofdzaak van het boek, maar het is wel een subthema. Regel 1: zorg voor jezelf. Het heeft een beetje egoïstische bijklank: zorg dat jij krijgt waar je meent recht op te hebben, desnoods ten koste van anderen. Maar geef de hoofdpersoon eens ongelijk. Hij is afgewezen door zijn moeder, in de steek gelaten door een vriend en nog bestolen ook. Misschien moet je dan op gegeven ook denken: oké, nu ga ik voor mezelf zorgen. Ik ga pakken wat ik nodig heb, ik ga die krentenbollen stelen op de markt want ik heb honger.
De wereld is hard of kan hard zijn. Het valt me op dat mijn boeken daar vaak over gaan. Dat geeft mij ook stof tot nadenken. Je kunt er niet van uitgaan dat iedereen je goed gezind is. Mensen hebben hun eigen plannetjes, hun eigen wensen. Een harde wereld komt een schrijver natuurlijk ook goed uit voor het vertellen van zijn verhaal, als iedereen lief is voor elkaar heb je geen verhaal. Handig voor een schrijver dus, maar dit is toch ook iets waarbij ik denk: oh…’
‘Nog bedankt voor het voorschot,’ zei Adem. […] ‘Ik heb vaak aan je gedacht […]. [Was] je bij me?’
[Zeeman Barkov antwoordde:] ‘De hele tijd! Nog nooit heb ik mijn klussies zo verwaarloosd. Er kunnen wel twintig kinderen bij gekomen zijn en twintig verdwenen, geen idee. Maar jij, jochie, bent dus weer een mogelijk kind.’
De jongen die van de wereld hield, p. 171
‘Het boek is een soort metafysisch bouwwerk. Ik had er bijzonder veel genoegen in zo’n wereld te schetsen. Een wereld die ik verzin, die mensen niet kennen. Het is voor mij als schrijver een enorme uitdaging om het geloofwaardig te doen. Maar hoe doe je dat? Ik moest een manier bedenken om die jongen de keuze te geven: wil ik leven of niet. Er moest iets aan het leven zoals wij dat kennen voorafgaan. De tip die ik mezelf gaf was: maak het concreet. Barkov heeft een maquette van de stad gemaakt, waar lichtjes boven zweven en die lichtjes dobberen als boeien op zee. De lichtjes zijn de kinderen. Doordat je dat ziet, ga je het ook geloven. Ik wilde geen nieuwe religie de wereld in helpen, absoluut niet, maar ik had wel wat metafysica nodig. Dat was beslist een uitdaging. Het is relatief makkelijk een plek te beschrijven die mensen kennen, maar een plek die niet bestaat of die niemand ooit gezien heeft voor ogen te toveren… Waarom Barkov daarvoor in een boot woont, weet ik niet. Soms moet het visuele op eigen kracht iets doen. Ik wil vooral dat je ziet wat ik beschrijf. Het verhaal is meer dan alleen een boodschap of kapstok. Mocht je er een boodschap uit willen halen dan zou het deze kunnen zijn: het leven heeft zijn zware kanten, maar het is de moeite waard. Adem kan niet wachten om te leven, ook na alles wat hij tijdens zijn voorschot heeft meegemaakt. Dus mensen, onthoud dat! Op de momenten dat hij het moeilijk heeft, denkt hij weer aan Barkov. Daar komt misschien ook iets van mijn religieuze opvoeding naar boven. Ik ben gereformeerd opgevoed. Barkov was steeds bij Adem, dat voelt heel religieus aan. Dat geef ik graag toe. Het is troost, steun van hogerhand. Die heeft iedereen nodig.’

Tjibbe Veldkamp (foto: Wisemice Fotografie)