door Gerda van de Haar en Joost Jungsik Vormeer

Emy Koopman ontvangt ons in haar woning in Amsterdam met taart en oolongthee. De taart heeft ze gekocht voor haar Duitse vriend, Johannes, die vandaag jarig is. ‘In Duitsland hoeft een jarige niet te trakteren,’ zegt hij. ‘Je bent immers jarig, dus dan doen anderen dat voor je.’ Het gesprek met Emy Koopman heeft ook iets feestelijks. Niet de onderwerpen per se, wel de zinnen, de gedachten. De gastschrijver van Liter kijkt vanuit veel verschillende rollen en perspectieven, niet alleen literair, maar ook sociaalwetenschappelijk.

 

Emy Koopman
(foto: Johannes von Engelhardt)

 

Emy Koopman (1985) is schrijver van twee romans (Orewoet, 2016, en Het boek van alle angsten, 2020) en twee literaire non-fictiedocumenten (Tekenen van het universum, 2022, en Kindertrein naar Boedapest, 2023). Daarnaast is zij onderzoeksjournalist, psycholoog, literatuurwetenschapper en cum laude gepromoveerd op een onderzoek naar empathische reacties op literaire verhalen over lijden. Toen zij aio (assistent in opleiding) was, werkte zij in de avonduren aan haar debuut. Bij wijze van ontspanning. ‘Dan ben je meer voelend aan het denken.’ Uiteindelijk verscheen in 2016 de roman Orewoet tegelijk met haar proefschrift Reading Suffering.
Emy’s psychologische insteek merken we soms tijdens het gesprek, als ze plotseling een wedervraag stelt of het ego van een personage duidt. In haar werk gaat het vaak om de ander: het verlangen naar de ander, het verlangen naar versmelting – en dan verkent zij de grenzen van het individu, dan komt de mystiek om de hoek kijken. Maar ook het tragikomische van relaties, hoe mensen door hun schaamte en onhandigheid degenen van wie ze houden wegjagen.

 

‘Waar blijft de minne?’

 

Ik kijk naar Agatha terwijl ik spaghetti op mijn lepel tot een nestje vorm. Ik kijk naar haar terwijl ik het nestje in mijn mond steek. Terwijl ik kauw, kijk ik naar haar. Ik registreer hoe de rimpels tussen neus en mondhoeken bewegen, hoe mascara zich heeft opgehoopt in de plooien onder de ogen. Moeder, mam, mama, die woorden maken me misselijk. Agatha, dat past haar.
Orewoet, p. 5, 6

‘Alex is hier behoorlijk kwaad op zijn moeder. Die jongen is zestien en dan heb je al weinig nodig om een hekel aan een ouder te krijgen. Zijn moeder heeft al die tijd gedaan alsof ze niet wist wie zijn vader was. En ze vertelt hem dat pas als het te laat is, als zijn vader, met wie hij graag een band had willen opbouwen, net overleden is. Hier is de woede meer passief-agressief. Alex noemt haar Agatha, terwijl hij weet dat ze daar zo’n hekel aan heeft.
Woede is leuk om over te schrijven. Het is zo’n actieve, zichtbare emotie, die ergens ook kinderachtig is. Eigenlijk vinden we vaak dat we onze woede in bedwang moeten houden en daarom is het zo bevredigend om het via een personage op te schrijven. Eruit te schrijven. In Tekenen van het universum [een persoonlijk verslag van een hevige verliefdheid, red.] staat woede niet centraal, maar het zit wel in een hoofdstuk over een vriendje van de middelbare school. Die had een serieus agressieprobleem. Hij was bang dat ik hem zou verlaten of niet genoeg om hem gaf. Ik had moeite om zijn woede serieus te nemen, deed hem daar misschien ook wel onrecht mee. Woede is een reactie op onmacht, het komt vaak voort uit onzekerheid. Gemiddeld genomen zie je dat vrouwen in zo’n situatie van machteloosheid vaker met verdriet reageren. Mannen worden vaker boos. Dat is wat de maatschappij al heel lang toestaat en bekrachtigt.’

 

Bij mijn uitdaging kijkt ze eerst heel moeilijk, haar gezicht vouwt zich in zichzelf samen. Dan springt het weer terug in de gewone stand en ze knikt. Het is niet zo makkelijk om een duif te vangen. Het kost ons het grootste deel van de middag. De duiven op het plein zijn tam maar verrassend snel, als je alleen je handen gebruikt zijn ze zo weer opgevlogen. Uiteindelijk gebruikt Sanne haar leren jasje als vangnet, dat gaat beter. Na iets van twintig keer gooien heeft ze er eentje. Een eersteklas duif, helemaal heel nog, zijn groenpaarsglanzende hals had-ie fier rechtop.
Orewoet, p. 206

‘Bij het dominante en wrede gedrag van Alex tegenover Sanne zie je een soort klassieke ongerichte woede. Maar ze zijn ook gewoon aan het spelen. Dit is de eerste relatie die hem de kans geeft om zijn macht uit te testen. Hij is een knappe jongen, dat geeft per definitie een bepaalde vorm van macht. Hij begrijpt niet precies hoe dat werkt en zoekt dat uit door zijn vriendin de opdracht te geven een duif voor hem te vangen en te doden. Hij heeft geen respect voor dat meisje, dan kan er van alles gebeuren wat minder plezierig is. Maar voor hem is het spannend om die grens voor het eerst op te zoeken. Georges Bataille, wiens werk ik tijdens mijn studie literatuurwetenschap tegenkwam en bewonderde, is bij uitstek de filosoof die zulk grensoverschrijdend gedrag verklaart, deze vorm van dominantie over de ander. Bataille wordt ook wel ‘de filosoof van het kwaad’ genoemd. Aan de hand van de menselijke geschiedenis en driften beschrijft hij waarom er vroeger mensenoffers waren en waarom we nog steeds onze bloeddorst botvieren. Bataille laat je voelen dat je daarmee als het ware een heilige ruimte betreedt, een gebied waar de grens tussen leven en dood, ik en ander, vervaagt. Omdat je opgaat in het geheel. Hij vergelijkt de roes van onder meer dronkenschap en seksualiteit met wat een offerpriester en zijn offer volgens hem zouden voelen. Hij gaat dus zo ver dat hij de gewelddaad van het offeren romantiseert: in De tranen van Eros beschrijft hij een martelscène vanuit het perspectief van de gemartelde, hoe die in een staat van extase zou raken. Dan wordt het wel dubieus.’

 

Hij had erbovenop gestaan toen Kevin uithaalde, hij had het trekje van dichtbij gezien. Een deel van hem wilde zich zo ver mogelijk verwijderen van die grimas en alles wat daarbij hoorde.
Maar er was ook dat andere deel, het deel van hem dat opleefde. Brute energie die op het punt staat te worden losgelaten, de durf om te verpulveren; hoe kan hij dat níet aantrekkelijk vinden? Hij heeft het zelf ook in zich. Een drift, een levenskracht. […] Dit deel van hem voelt echter dan wat dan ook. Levender. Gevaarlijker. Als hij het vrij spel geeft, wat voor iemand wordt hij dan?
Het boek van alle angsten, p. 59, 60

‘Ja, in Het boek van alle angsten zindert de woede op een collectief niveau. Jongens als Kevin en Viko zoeken naar een zondebok, iemand die ze kunnen domineren omdat ze die persoon niet als volwaardig zien. Woede kan hand in hand gaan met morele verontwaardiging en positieve maatschappelijke veranderingen teweegbrengen. Maar als er voornamelijk haat achter zit, wordt het gevaarlijk. De jongens in dit verhaal willen zich machtiger voelen dan ze zijn. Ze voelen zich verwaarloosd, niet gewaardeerd in de maatschappij. En dan zie je weer het kinderachtige van woede.
Maar Viko zoekt ook aansluiting bij het geweld van Kevin en diens vriendengroep omdat hij zichzelf in iets groters wil verliezen. Een wij. Op de tribune van een voetbalclub heb je misschien vergelijkbare momenten, dat je echt als een massa acteert in plaats van alleen jij als individu. Ik denk dat het menselijk is om die behoefte te hebben, om op te gaan in een geheel, maar dat we er terecht ook bang voor zijn, omdat het zulke schadelijke effecten kan hebben. Denk aan de beschrijving van hoe de Bacchanten Orpheus verscheuren, daar zie je ook al de angst voor de bezeten massa. Hoe de Bacchanten buiten zichzelf één wezen vormen en daar een orgastische ervaring bij hebben. Voor hen is het misschien een fijn gevoel, maar het is compleet immoreel. Zelfverlies kan in moreel opzicht inderdaad alle kanten op. Gelukkig kun je jezelf ook in kunst verliezen, in muziek of dans, of in de natuur. Dan blijven anderen ongedeerd.’

 

Het glas valt weg, de afstand valt weg en alles is deel van mij, alles is in mij, elke grasspriet en elk goudglanzend haartje waar de wind doorheen blaast en alle vogels in de lucht zelf en alle wolken en al het water en al het ruisen in alle bladeren en het kloppen van elk klein hart, alles stroomt naar binnen en vult me op, zindert onder mijn huid en in mijn bloed en tussen mijn benen, de grens tussen mij en de wereld opgelost en ik, wat ik ben, wat ik was, verdwenen, vergleden in de genadeloze schoonheid van een veld vol buitelende vosjes.
Tekenen van het universum, p. 100

‘Ik heb niks verzonnen voor dit boek, niks mooier gemaakt dan het was. Ik zat daar alleen in een trein die Canada doorkruiste, met niemand tegenover me en ik heb die vosjes zo zien springen in dat open veld, gevoeld hoe de glazen ruit er niet meer was en ik met de omgeving versmolt, hoe ik zelf een springend vosje was en de vacht van het vosje en de zon op de vacht. Helemaal één. Terwijl de trein doordenderde. [Lacht.] Af en toe heb ik het geluk dat er zoiets gebeurt, maar niet vaak, hoor. Een amateurmystica ben ik. Later in het boek is er nog een ervaring die hierop lijkt, als ik in het Stedelijk Museum Schiedam in een kleine, donkere ruimte naar een schilderij van Mark Rothko kijk. En dat ik in de gloed van het oranje, dat me naar binnen zuigt, een kleur waarneem die er niet is. Een blauw, de complementaire kleur van oranje. Bij dat schilderij komt en gaat het, met de vosjes zat ik er helemaal in. En kwam ik er langzaam weer uit. Het moment in de trein zou ik niet per se erotisch noemen, ik had er in elk geval geen naakt lichaam bij nodig, maar het kwam wel voort uit een verliefdheid, die zorgde voor een open-staan. Dat zie je ook bij de mystici. Die verkeren eigenlijk in een voortdurende staat van verliefdheid. Zo voelt het, hoe zij erover vertellen en dichten. Is erotiek een van de vormen van een mystieke ervaring? Of kan zij daartoe aanzetten?
Ik denk niet dat je echt voortdurend open kunt staan. Van de mystici horen we natuurlijk vooral over dat gedeelte van hun leven: de mystieke momenten. Maar zij moesten ook gewoon hun onderbroeken wassen en daar zullen ze niet helemaal in zijn opgegaan. Veel van de gedichten van Hadewijch gaan ook juist over het ontbreken van de extase. Waar zijn de vogels? Waar blijft de minne? Orewoet – de titel van mijn eerste roman – is het woord dat Hadewijch gebruikt voor de minne. Wat is precies ‘ore’ en wat is ‘woet’, welke stammen zijn dat? Het woord is onduidelijk, dat vind ik er zo mooi aan. Hadewijch gebruikte de conventies van liefdespoëzie, ballades, een banaal genre, om een diepgaande liefde voor God uit te drukken. En in Orewoet heb ik dat weer omgedraaid. Ik gebruikte dat woord uit de mystieke gedichten van Hadewijch om een verhaal over een alledaagse liefde te schrijven in een tijd van secularisering. Want de roman speelt zich grotendeels af begin jaren zeventig.’

 

Ik treurde, vooral om het verlies van mezelf. Al is ook ‘treuren’ daarvoor niet het goede woord. Het besef dat ik binnen een paar weken de controle over mezelf zo compleet kon verliezen, dat ik binnen een paar maanden weggevaagd kon worden, was als een steen die ik met me meedroeg.
Tekenen van het universum, p. 157

‘Hier beschrijf ik mijn reactie op een onbeantwoorde liefde van jaren geleden. Ja, dit is de keerzijde van jezelf in iemand verliezen. We hadden het net over Hadewijch, die beschrijft dat eigenlijk ook. Jij kunt wel liefhebben – of het nu God is of een ander mens – maar als je niets hoort is dat vooral heel frustrerend. Je zoekt naar versmelting, naar het opgaan in de ander, maar die momenten zijn zo zeldzaam. Dat vind ik interessant aan de mystiek. Gaat het niet fundamenteel om een onbeantwoorde liefde? Want als de liefde wordt beantwoord, is de ervaring nooit zo intens, niet lang tenminste. Voor verlangen heb je afstand nodig. En bij Hadewijch is alles verlangen.’

 

Mijn wens is niet die kus. Ik wens geen liefde deze keer. Ik wens geen jongen. Ik wens zelfs geen gezondheid. Of wijsheid. Mijn wens gaat over het schrijven, dat waarvan ik hoop dat ik erop kan blijven terugvallen, ook als de liefde, ook als mijn lichaam mij in de steek laat, ook als ik denk dat ik waanzinnig word. Als ik het schrijven maar niet verlies.
Tekenen van het universum, p. 83, 84

‘Als kind tekende ik meer dan dat ik schreef. Ik maakte ook al op jonge leeftijd verhaaltjes, maar ik was vaker aan het tekenen. Beide zijn manieren om grip op de wereld te krijgen. En tegelijkertijd een vorm van zelfexpressie. Wat binnenin je zit, laat je aan de wereld zien en de wereld hou je onder controle op je velletje papier. Ik denk dat ik dat nodig heb. Ik denk niet dat ik ooit zo verlicht raak dat ik zonder die controle kan leven.’

 

We laten gelijktijdig los.
Ik wroet mijn hand onder het zand, tot-ie onzichtbaar is.
Zij brengt haar handen bij elkaar en begint aan haar vingers te plukken, haar nagelriemen naar beneden te drukken. Ik hoef het niet te zien om het te weten. Boven ons zweven losse plukjes wolk heel rustig rond, worden heel rustig uit elkaar gerukt, verdwijnen heel rustig in het niets.

Ze kijkt naar me, vanuit mijn ooghoeken kijk ik een klein beetje terug. Als we hier nog een tijdje in de zon blijven liggen, en dat we dan straks wat gaan eten, en dat zij dan iets vertelt over Lucas.
Ik zou dat niet heel erg vinden.

‘Het gaat allemaal wel goed komen.’ Ze zegt het met de warme stem, en net wat harder en trager dan nodig is. ‘Ja. Alles komt goed.’
Orewoet, slotregels

‘Er is sprake van enige toenadering tussen Alex en zijn moeder. Hij is ook doodmoe op dat moment, is ’s nachts op zijn scooter van de ene kant van het land naar de andere kant gereden. Bovendien daalt hij neer uit een waan. Dus ik denk dat het terugvinden van tenminste één ouderfiguur dan al troostrijk is. Maar wat leuk dat ‘All shall be well’ ook een mystiek citaat is. Van Juliana van Norwich? Erg mooi als het zo werkt. Ook al gelooft zij, Agatha, misschien niet helemaal dat het wel goedkomt met haar zoon. Ja, haar woorden hebben iets bezwerends.’

 

 

Dit interview verscheen in Liter 113. Emy Koopman is dit jaar gastschrijver