door Caroline Straver • 

‘Je hebt zelden in een auto met airco gezeten. De radio staat aan en voorspelt zon en dertig graden. In het zuiden, niet hier. Niet in Noord-Frankrijk […].’

 

Rijkdom

 

Vannacht droomde je van een oud-geliefde. Stel je eens voor: de kwelling te dromen van een liefde die voorbij is om vervolgens aan te moeten schuiven bij het ontbijt. En je vrienden vragen je of je de confituur wilt doorgeven. Dan de boter. Dan weer het brood. En jij denkt alleen maar: hij legde toch zijn hand op mijn borst? Weer vragen ze om de confituur. Ja, het is zeker, je borst zat vol met warme melk want je was zwanger. Je geliefde legde zijn hand op je borst en je was zwanger. Je geeft de broodmand door. Beeld je eens in; ze weten van geen ophouden. Ze weten niet dat je een geliefde hebt die zomaar – terwijl jullie op een groot feest zijn, waar de mensen glazen in de lucht gooien van plezier, borden op de grond van verdriet – ze weten niet dat je een geliefde hebt die zomaar een hand daar legt. Vannacht droomde je dat overal mensen waren, in alle kamers, jij op de gang en je stond alleen. Je betrad een kleine badkamer met een groen tegelvloertje. Je ging erop liggen. Brood, boter, confituur, een hand op je borst, daar op het groene badkamervloertje. Je borst die bol stond van de melk. Of was het iets anders? Je was toch zeker zwanger in de droom? Wanneer is dat eigenlijk gebeurd? Je lette niet op. Je had niet goed opgelet en toen ineens: nu moet iemand al drie keer aan je vragen of hij de boter mag want opletten doe je niet. Je hoofd bij die hand op je borst.

Straks gaan je vrienden verder. Jij kan niet mee, je bent arm. Je ouders waren arm en nu ben jij ook arm. Je vrienden zijn rijk. Echt arm ben je niet. Je geeft je geld uit aan rotzooi, hebbedingen uit souvenirwinkels. Enkel zodat je arm kunt zijn. Enkel om te kunnen zeggen: ik ben arm, ik kan niet mee. Terwijl je vrienden verder afreizen naar Biarritz en rijk zijn. Daar zit je, tussen de rotzooi en de hebbedingen, ver van het strand en de zee. Maar je weet dondersgoed wat ze zeggen. Wie niet arm is aan geld is arm aan iets anders. Je prijst je gelukkig dat je geld op is. Je droomt tenminste nog dat er iemand een hand op je borst legt. Je weet heel goed wat dat betekent.

Ze pakken hun spullen al, je vrienden. Ze stoppen alles in tassen en jij zit nog aan het ontbijt. Je maag is leeg. Je hele buik is leeg want daar zit het kind niet. Iedere dag probeer je het nog geslachtloze kind uit te roeien en iedere dag kruipt het door je poriën weer terug je lichaam in. Je vrienden bekijken de kaart op hun telefoon, hoe gaan ze rijden? Ze willen naar Biarritz. Ze praten over stranden en restaurants want ze zijn stinkend rijk. Jij gaat niet mee, je bent arm aan geld maar niet aan liefde. In de droom droeg je een kind en dat heb je bij je. Je smeert boter op een stuk brood. Mag ik de confituur? Niemand om het te geven, de tafel is leeg. Je vrienden zijn op zolder om hun tassen in te pakken want ze gaan naar Biarritz. Alles moet je alleen doen, alles. Dan maar geen beleg, je bent toch arm. Arme mensen zijn gewend aan kale boterhammen en zulke zoetigheid ligt ze alleen maar zwaar op de maag. Stel je eens voor; de kwelling een Noord-Frans vakantiehuisje te moeten verlaten, maar ziek in bed te liggen met een omgedraaide maag door al die zoetigheid. Die extra dag die dan helemaal voor jouw rekening is. Dat kan niet, dat geld heb je niet. Gelukkig word je getroost door een hand op je borst. Gelukkig lig je in een klein badkamertje met groene tegeltjes en is er een feest aan de gang. Wie denkt er nou aan geld?

Wie denkt er nou aan geld als er zoveel meer is om je zorgen over te maken? Er is een kind bij betrokken. Heb je daar al eens over nagedacht? Daar rijden ze weg, de rijke mensen die ondanks je armzaligheid met je omgaan. Hun auto blinkt in de zon maar is vanbinnen koel door de airco. Je hebt zelden in een auto met airco gezeten. De radio staat aan en voorspelt zon en dertig graden. In het zuiden, niet hier. Niet in Noord-Frankrijk, waar je achterblijft. Er is regen op komst. Je moet snel de tafel afruimen want de donkere wolken dreigen al. En het kind dan? Het kind zit droog. Ook jij pakt boven je spullen. Je schrift, je pen, je korte broek, zes onderbroeken, je kind. Gelukkig is de koffer licht en gemakkelijk te dragen door het brede hengsel. Nee, de tas zal je geen rugpijn bezorgen maar het kind wel. Het kind kwelt je nu al en het is nog niet eens geboren. Beeld je eens in alles te moeten dragen naar een bushalte ergens nabij Saint-Quentin, een plek die je niet eens kent! Te moeten smeken dat de bus voor je zal stoppen. Bedelend aan de kant van de weg met al je spullen, je schrift, je pen, je korte broek, je zes onderbroeken, wat meer?

Het is een crime jezelf zo voor schut te zetten op de vluchtstrook met je kind en je spullen, zonder geld, als een hoertje van de straat. Met een lege maag, met al je spullen. En je hebt het ijs- en ijskoud want er ligt geen hand op je borst om de warme vrucht van je hart te pantseren. Waar is de hand? Je geliefde heeft net de relatie verbroken. Vlak voor je wakker werd zei hij het nog snel, nog in de weke vormeloosheid. Ik wil ermee stoppen, zei hij. Je vroeg nog, waarmee? Maar je werd al wakker. Wat een rotstreek! En nu sta je als een verlaten hoertje langs de weg, opgescheept met zijn kind, te wenken voor een bus die nooit stopt. Je laatste erbarmen. De buschauffeur wendt zijn blik af, laat je verrotten. Daar komt nog een bus, de chauffeur is de broer van de vorige chauffeur, zoiets zie je gewoon. Deze chauffeur lacht en stopt. Zeker omdat je een jonge moeder bent, nog lillend van verlangen omdat je een hand op je borst voelde deze morgen en dat ben je nog niet vergeten. Hoe kan je zoiets vergeten? Onmogelijk, mijn God, die warme melk eronder. Liggend op de koude, groene tegelvloer. Iemand trok ineens aan de deurklink van het badkamertje. Je kon er niet bij, je lag op de grond met je geliefde. En zelfs al kon je erbij, je had wel iets anders aan je hoofd. Je riep gewoon ‘Bezet!’ en de hand liet de klink los. Zo makkelijk kan het dus gaan, zelfs zonder een rooie cent. Je bent arm aan geld maar niet aan al het andere. Je enige offer is Biarritz. De chauffeur groet heel vriendelijk. Je hoeft niet eens een kaartje te kopen. Wat een rijkdom. Geld had je toch al niet. Alleen dat schrift, die pen, die korte broek en zes onderbroeken. Ook het kind mag gratis meerijden van de chauffeur. Wat een vriendelijke man, wat een rijkdom. Of wil hij iets van je? En dan die boze broer van hem, misselijk figuur. Maar nu kun je ademen want je zit in een warm log beest dat je naar de stad zal brengen. Welke stad? Je weet het niet. Je hoopt dat er een trein stopt want je moet naar huis. Je geld is op terwijl je het nooit had. Je gaat voorin zitten, achter de chauffeur. De bus trilt over de weg. En je bagage dan? Trilt mee. En je kind dan? Trilt mee. Alles is gemaakt om te kunnen trillen en om niet kapot te gaan. Je hart trilt onder je borst. De rit is eindeloos en dan komt toch ineens het einde. Onvoorspelbaar en wild is de tijd. De deuren vliegen open. Stel je voor; de deuren wagenwijd open en de chauffeur kijkt je vriendelijk maar afwachtend en dus enigszins dwingend aan want je bent de enige in de bus en het station is de eindhalte. Beeld je eens in, die rijkdom. Je geeft de chauffeur een kus op zijn wang en springt de bus uit, de wereld in. Het kind loopt al voor je uit.

 

Caroline Straver (1996) woont in Antwerpen en studeert Literatuurwetenschap. Dit verhaal verscheen in Liter 111.