Op haar dubbel bekroonde debuut volgde in 2022 de roman Wachter op de morgen. In januari 2024 verscheen Aloha, een verhalenbundel. Machteld Siegmann: ‘Die had ik nodig om van alles uit te proberen.’

door Gerda van de Haar en Jetty Huisman

‘Ik werk altijd naar het licht toe’

 

Het atelier van Machteld Siegmann bevindt zich op de tweede verdieping van een grote voormalige scheepsloods en ze deelt het met drie andere kunstenaars. De hoge ruimte heeft een bijna geheel glazen wand uitkijkend op het IJ. Machteld is de enige schrijver van het gezelschap. Op haar werktafel ligt een stapeltje verhalenbundels: Raymond Carver, John Cheever, J.D. Salinger, Graham Greene. Allemaal Amerikanen? ‘Die zijn meesters in het schrijven over het alledaagse en het huiselijke. Ook heel goed vind ik Flannery O’Connor: zoals zij situaties soms mis weet te laten lopen, heel erg sterk is dat.’ Daarnaast is Machteld fan van Jon Fosse (Liter-gastschrijver van 2023 en inmiddels Nobelprijswinnaar). Vorig jaar sprak zij hem in een café in Oslo – lees haar interview hier.

Machteld Siegmann (1972) is na een aantal jaren bij de verhalenredactie gestopt als Liter-redacteur: nu kan ze rustig schrijven aan een nieuwe roman. Het is de vraag of dat echt nodig was, dat stoppen, want productief is ze. Op haar dubbel bekroonde debuut De kaalvreter uit 2019 (De Bronzen Uil, Byblos Literatuurprijs) volgde in 2022 Wachter op de morgen. In januari 2024 verscheen Aloha, alles bij Ambo Anthos. Aloha is geen roman, maar een verhalenbundel. ‘Die had ik nodig om van alles uit te proberen, om de pen een beetje te scherpen.’ We hebben de verhalen gelezen en stellen vast dat het meer is dan dat. Het is een echte Siegmann, onderkoeld, in doodgewone woorden en ritmische, soms muzikale zinnen, precies, kernachtig. Elk verhaal staat op zijn plek, de afwisseling maakt nieuwsgierig.

We gaan met haar door haar oeuvre en komen ten slotte uit bij haar nieuwe boek, Aloha.

 

Weet u dat bomen ouder zijn dan mensen? Soms denk ik dat de boom Gods eerste versie van de mens was. Dat hij ze een stem had willen geven en het vermogen zich te verplaatsen en over van alles en nog wat na te denken, maar uiteindelijk dacht: eigenlijk zijn ze goed zoals ze zijn, met hun wortels in de aarde en hun takken die naar de hemel reiken, ik laat ze zo.

Wachter op de morgen, 2022, p. 31

 

‘Hoofdpersonage Tak zegt dit hier over die bomen omdat hij weet heeft van het creatieve proces, hij is tenslotte houtbewerker. Van hetzelfde hout waar hij Gods eerste schepping in ziet, snijdt hij bijvoorbeeld later een christusbeeldje. Een soort incarnatie in hout. Tak probeert ook een beeld van zijn geliefde te maken, maar dat komt niet goed uit zijn vingers, ze wil niet worden zoals zijn bedoeling is. Die beweging, die zoektocht, zo ervaar ik het proces van het schrijven. Ik vergelijk het weleens met hoe een foetus zich ontwikkelt: eerst ontstaan er een soort vinnen, maar die verdwijnen weer, dan een staartbeen dat ook weer verschrompelt. Alsof God in samenspraak met het schepsel aan het werk is.

Bij mijn debuut De kaalvreter had ik een heleboel omtrekkende bewegingen gemaakt, hier in Wachter op de morgen wilde ik gestructureerder aan het werk. Ik heb het geprobeerd, maar dat werkte niet goed. Vanaf het begin drong zich een stem op van een wat oudere man. Dat heb ik dus maar laten gebeuren. Gemakkelijk was dat niet. Ik heb zelfs nog een jaar verspild doordat ik het vertelperspectief heb omgezet naar de derde persoon, als een mozaïekroman met aparte stemmen voor de andere hoofdfiguren. Het werkte niet.’

 

Ja, ik kan er een drama van maken, ik ben daar zelfs heel bedreven in zoals u snel zult merken, maar ik weiger die weg opnieuw in te slaan, het wordt langzamerhand tijd de hoop het woord te geven in plaats van de wanhoop…

Wachter op de morgen, p. 152

 

‘Op een gegeven moment liep ik vast. Ik kreeg moeite met Tak, met wat hij allemaal op zijn geweten had. Ik kon niet meer verder, ik kreeg een hekel aan hem. Het raakt aan mijn eigen ervaringen, de wil mensen in mijn omgeving te veranderen, wat helemaal niet kan. Dus toen heb ik maar besloten erop te vertrouwen dat het wel goed kwam. Ik heb hem zijn hele verhaal laten vertellen – het is natuurlijk een monoloog.

Als schrijver wil ik onderzoeken hoe zo’n personage zich ontwikkelt. Tak is een veroordelende man, die het leven van zijn vrouw en dochter behoorlijk zuur heeft gemaakt. In de loop van het verhaal legt hij gaandeweg rekenschap af, als een soort biecht. Ik onderzoek hoe zo’n biecht er dan uit ziet. Dat komt dicht bij jezelf, en daarin zit de beweging, het wachten: Tak wacht op het moment waarop hij zich kan overgeven en zijn dochter durft te zeggen dat hij van haar houdt, ongeacht haar reactie. In feite gaat dit ook over mijn eigen proces als schrijver – wat Tak aan het doen is, namelijk zich schrap zetten tegen bepaalde zaken, en die houding leren loslaten.’

 

Weet u dat mijn moeder de gave had om pijn weg te bidden? […] Onze honden vonden het maar niks, al die bezoekers. Die hadden geen rust meer.

Voor het eerst zagen we wat Dingeman al die tijd had meegedragen. Een Christuskop.

Wachter op de morgen, p. 38 en 95

 

‘Lezen is geloven, zeggen we bij Liter. Ik heb het idee dat ik vanuit de rijke christelijke traditie iets toe kan voegen aan een verhaal. Dat breng je in. Ik hou ook erg van symboliek, maar ik wil geen theologisch standpunt overbrengen. Het gaat om iets waar ik zelf ook niets van snap. Dan hebben we het over het lijden van Christus. Ook in mijn eerste boek is dat een thema, waar Dirk aan God vraagt waarom hij dat allemaal toestaat, het kwaad, het lijden. De bekende theodicee. In mijn opvoeding heb ik van alles geleerd over het lijden van Christus: het waarom, waartoe. Maar eigenlijk volstaan die antwoorden helemaal niet. Dat is het mooie van literatuur, van verhalen. Daarin kan het gegeven van zoveel meer kanten bekeken worden: christelijk, niet-christelijk, theologisch, niet-theologisch, boeddhistisch, oosters-orthodox. Er zijn zoveel gezichtspunten. Toch kent iedereen lijden, het zijn vraagstukken waar iedereen mee zit. Dingeman sjouwt tijdens de oorlog een christusbeeld met zich mee. Een soort wanhoopsbeeld. Wat dat representeert? Dat kun je niet uitleggen. Daar kun je alleen verhalend iets van laten zien.

De moeder in Wachter is een soort christusfiguur. Ze is iemand die ze vroeger een strijker noemden, een soort magnetiseur die mensen geneest door handoplegging. Deze gave doet haarzelf de das om. De vraag is: kan iemand zó goed zijn dat hij er zelf aan onderdoor wil gaan, kan een mens dat doen? Zo’n personage stijgt bijna op uit het boek. Er schuilt ook een soort geheim in, in zo’n christusfiguur, waar je in het leven mee in aanraking komt. Iets van het heilige. Ik ben opgegroeid met een wij-zij geloof. Zwart-wit, profaan-sacraal. Maar bij dit soort figuren heb je dat niet, daar vloeit alles samen.’

 

Ze stond daar bij de deur met haar ene kous afgezakt, ze tuurde naar mij vanachter haar brillenglazen en zei: ‘Bent u hier.’

De kaalvreter, 2019, p. 197-198

 

‘Ja, Nathalie in De kaalvreter is ook zo iemand. Ze heet niet voor niets zo. Zij is onvoorwaardelijk loyaal. Ik had haar nodig, het gezin liep helemaal vast.’

 

Het begint al in de baarmoeder, negen maanden is best lang voor iemand die geen besef van tijd heeft, die nog niet doorheeft dat hij vanuit de eeuwigheid terechtgekomen is in een toestand die een begin kent en een eind. Over de duur van het wachten tast hij volledig in het duister, letterlijk en figuurlijk, niemand vertelt hem iets, alles moet proefondervindelijk worden ontdekt. En dan vraag ik u: is het voor ons anders?

Wachter op de morgen, p. 211

 

‘Tak heeft een leven vol trauma’s achter de rug – de oorlog, wat er met zijn moeder is gebeurd – en nu hij daarop terugkijkt ziet hij dat hij zich een controlemechanisme heeft eigen gemaakt. Hij begint in te zien dat hij daardoor een spoor van vernieling heeft getrokken. Maar hij ervaart ook dat er ruimte ontstaat door te wachten en dat is geen passief, maar een verwachtend wachten waarbij je niet jezelf, je omgeving, de mensen van wie je houdt gaat forceren. In die ruimte kunnen dingen zich ontrollen. Precies hetzelfde gaat op voor het schrijven. Je moet een soort traagheid laten bestaan en vooral niets forceren. Ik probeer te voorkomen dat ik het witte papier al ga invullen. Je moet de controle loslaten.’

 

Het huis is donker, er brandt geen licht, IJs slaapt – natuurlijk slaapt hij. Gekke Ireen, zegt ze, helemaal hierheen te lopen om te kijken of er licht is, je af te vragen of hij wakker is, of je welkom bent. Ze draait zich om en loopt langzaam terug naar het woonschip.

‘Hallo jongens’ in Aloha, p.39

 

‘Het nieuwe boek heet Aloha omdat ik wilde onderzoeken wat er gebeurt als mensen elkaar ontmoeten. Dat kan een heel kort moment zijn. Je hebt van die ontmoetingen met mensen die je helemaal niet kent. Of je kent ze wel, dat kan ook. Je wisselt woorden uit, wat het moment maar van je vraagt. En dan gebeurt er iets. Er ligt nog iets onder, op een dieper niveau vindt ook iets plaats. Aloha is een spirituele groet. In het Hawaiiaans betekent het ongeveer: ik groet het goddelijke in jou. Er zitten scherpe randjes in mijn verhalen, ik ga het ook niet zacht maken. Maar die scherpte wordt gedragen door een soort goedheid. Er zijn enorm grote communicatieproblemen en toch is er gemeenschappelijkheid en daardoor ook gelijkwaardigheid tussen vader en dochter, tussen mensen die elkaar niet kennen, tussen mens en dier. Er resoneert iets in de ander wat raakt aan jouzelf.’

 

En inderdaad, alles wees erop dat de vrouw vertrokken was. De gordijnen waren weg, het huis was leeggehaald en ook de gongs en de belletjes waren verdwenen. Alleen de vlaggetjes hingen er nog…

‘Aloha’, uit de gelijknamige bundel, p. 81

 

‘Als je dit uitlegt gaat het stuk. Het hoort thuis in een verhaal. Als schrijver breng je iets in stelling en dan hoop je dat het gebeurt. Je regisseert het niet, je vertrouwt er wel op. Soms duurt het langer, dan is er tijd nodig. Je beweegt mee met je personages. Bij een kort verhaal heb je een korte spanningsboog. Anders dan bij een roman weet je al wel zo ongeveer waar je heen wilt. Tegelijk is er een ruimte die gevuld wordt door wat er op je af komt.’

 

Voor hem bestaat er maar één prototype van het gezin en dat is het zijne, bestaande uit een vader en een moeder en vijf kinderen waarvan hij de vierde is. Na hem komt Bert, die de gewoonte heeft overal doorheen te slapen en daardoor niets mee zal krijgen van de gebeurtenissen die we zometeen gaan beschrijven. Boven Henk komt Paula, over wie zo meer, en Mark en Dani die zich allebei in hun kamers hebben teruggetrokken. Wat zij doen is niet duidelijk en zal ook niet duidelijk worden, hun deuren blijven dicht al kiert er de hele tijd een streep licht onderdoor.

‘Een slechte dag’, in Aloha, p. 51

 

‘Ja, hier is een alwetende verteller aan het woord. In een paar verhalen doe ik dat. Ik probeer het uit. Wat gebeurt er als je ons, de schrijver en de lezer, bij het verhaal betrekt? Je komt samen iets dichter bij wat er gebeurt, eigenlijk ben je je ermee aan het bemoeien. Het is een extra laag, een extra ontmoeting. Dat kun je niet heel vaak doen en het is technisch lastig. Je zit aan een beperkt aantal formuleringen vast. Maar bij deze verhalen werkte het.’

 

Donya zit met Candace op de bank en wacht. In de gang breken de stemmen als golven tegen de muren en als ze wegebben zitten ze er nog steeds en luisteren naar de stilte die ervoor in de plaats is gekomen. En terwijl de stilte zich haast ongemerkt vult met iets anders, iets lichters, zoals de sneeuw buiten die alles witter maakt en zachter, strijkt Candace met beide handjes haar jurk glad en zegt: Je mag hier best een poosje blijven.

‘De konijnencategorie’, in Aloha, p. 29

 

‘Voor deze bundel heb ik een subsidie aangevraagd bij het Letterenfonds, en dan moet je beschrijven wat je wilt gaan doen. Dat was: de lichte en de donkere kanten onderzoeken van de menselijke zoektocht naar verbinding. Veel verhalen gaan over bijzondere ontmoetingen tussen mensen, onverwachte en ook wel grappige ontmoetingen die totaal anders lopen dan je denkt. Andere verhalen gaan over problematische gezinnen waarin men op zoek is naar onderlinge verbinding. Op dysfunctionele manieren weliswaar, maar toch. Ook in die gebrekkige, aandoenlijke en absurde pogingen tot contact schuilt iets moois, daar ben ik steeds naar op zoek geweest.’

 

Er wordt op de deur geklopt, het is Paula. Ze slachten elkaar af, zegt ze huilend, en Henk aarzelt niet, hij pakt de Jif en het chloor en spuit er flink op los.

‘Een slechte dag’, in Aloha, p. 53

 

‘In sommige verhalen ontstaat die ontmoeting juist niet, dan gaat alles mis wat er mis kan gaan. Wordt het een soort anti-ontmoeting. Als je thema ontmoeting is en je wilt aantonen dat daar een soort goedheid onder zit, wil je ook het tegenovergestelde laten zien. Wanneer het misgaat en waar dat misschien aan ligt.
De ouders hier zijn heel stellig in wat goed en wat fout is. Dan wordt bleekwater het symbool. Wat fout is moet gereinigd worden, met bijtend spul. De kinderen complimenteren hun moeder voor het eten, terwijl het hartstikke vies is. Alles is precies niet wat het moet zijn. Toch werk ik in mijn verhalen altijd naar het licht toe. Wat dat betreft voel ik me erg verwant met Fosse, die in zijn werk ook altijd op zoek is naar wat opflikkert in het donker.’