door Menno van der Beek • 

Over Lieke Marsman, In mijn mand. De dichtbundel is op 11 december de Eline van Haarenprijs 2023 toegekend. ‘Ouderwets goed, dit is wat wij van poëzie verwachten,’ aldus het juryrapport.

 

Lieke Marsman verscheen 4 februari 2021 in de NRC, als kersverse Dichter des Vaderlands, met het gedicht ‘Een op drie’: ‘Een op de drie heeft een gelukssteen, / gekregen van een op de drie boezemvrienden, / die daar in geloven.’ En zo’n steen kan nodig lijken, want ‘En een op de drie krijgt kanker. / Ziet de arts de gang op komen, / weet eigenlijk de uitslag al.’ Om dan het gedicht te besluiten met ‘Ziet het gewone leven op een sloepje stappen, / is de galeislaaf bij zijn eigen zinken.’ In een interview, twee weken eerder in dezelfde krant, wordt verteld dat ze zelf ziek is en chemo ondergaat. ‘Ik zal de stem zijn van het dorre hout,’ belooft ze.

Haar bundel In mijn mand neemt het inderdaad hier en daar op voor het dorre hout, vooral doordat de dichter zichzelf daartoe weet te rekenen. En daar in precieze taal verslag van doet. Het openingsgedicht, ‘Universele esthetiek’, in acht coupletten verdeeld over vier afdelingen, zet vrij letterlijk de toon: ‘Steeds vaker schrik ik in de tram van mijn wekker / die afgaat op iemand anders mobieltje / terwijl mijn eigenzinnigheid met mij meereist / in mijn linnen tasje, massaproduct voor een eenling.’

Het is slim geobserveerd, mooi gezegd, en als je de regelafbrekingen weghaalt is het prettig leesbaar proza. Later in de bundel begint de taal wat meer te zingen, en tegelijk: heel muzikaal wordt het niet echt, tenzij men die muziek wil horen in de kleine zinnetjes die in zichzelf een prettig klein liedje zijn, de kleine zinnetjes vaak aan het slot. Zoals ook gebeurt in het gedicht uit de krant hierboven: het is een haast droge en tegelijk confronterende opsomming van wat het betekent dat één op de drie Nederlanders kanker krijgt, en hoe één op de drie mensen uit de omgeving daar creatief mee omgaat. In de twee slotzinnetjes zit dan de muziek en het sterke beeld, met het reddingssloepje en de geketende, tot verdrinken gedoemde galeislaaf.

Vlak na haar aanstelling werd Marsman door dezelfde NRC geïnterviewd: ook over de gedichten in de afdeling ‘Barmhartig vennetje’ uit deze bundel, waarin ze aan het mystieke rakende ervaringen die ze in de natuur had beschrijft. ‘Hoewel ik atheïstisch en zelfs enigszins antireligieus opgevoed ben, begreep ik opeens wat mensen vinden bij religie. En ik ging woorden, waar ik nooit over had nagedacht, begrijpen. Genade – dat was iets dat stripfiguren zeggen vlak voor ze gekielhaald worden, niet iets wat in mijn leven voorkwam.’ Tegelijk schrijft ze in het al genoemde inleidende poëtische essay ‘Universele esthetiek’, dat ze als dichter wel graag met rust gelaten wil worden door wie met haar regels op de loop gaat: ‘”Wanneer ik me / in een ruimte vol glasscherven / naar het licht dans” (een zin uit mijn eerste bundel) / werd door een zelfverzekerde interviewer eens / tot een religieus ontwaken gebombardeerd, het glas / symbool voor iets – voor wat? / Terwijl er natuurlijk iets meer gebeurt / dan een jonge vrouw in een vies café /  die danst tot het ochtendgloren. Waarschijnlijk / was er drank in het spel, maar het was niet / het bloed van Christus.’ Misschien niet, inderdaad. Laten we die mogelijkheid ook openlaten.

Marsman heeft het talent te zeggen wat iedereen eigenlijk vindt, maar dat misschien nog niet wist, in taal die onspectaculair lijkt, zelfs kaal, en toch precies de gedachte draagt. Over de coronamaatregelen bijvoorbeeld, in ‘Verlate kamervragen’: ‘We dachten/ dat de liefde / het belangrijkste / in het leven was, blijkt  / dat in leven blijven / het belangrijkste / in het leven is. / Is de minister bekend / met deze berichten […]?’ Ook hier ogenschijnlijk beperkte muziek in de taal, al zijn de regelafbrekingen slim en precies, en krijgen de woorden precies de goede danspas voorgeschreven. Misschien is het zo: als er zo sierlijk gedanst wordt, hoor je op termijn de muziek er vanzelf bij.

Er zullen mensen zijn die de NRC openslaan in de hoop Lieke Marsman zich te zien wagen aan een sonnet – Ilja Leonard Pfeiffer doet het daar ook, tenslotte, het mag –, om te zien hoe haar afgewogen en precies geformuleerde gedachten ook in zo een muzikale vorm zouden passen. Maar ook als ze het niet zou doen, is ze waarschijnlijk de beste Dichter des Vaderlands die we ooit gehad hebben. Zoals gezegd, de muziek zit vaak aan het slot. Het gedicht ‘Spijt’ bijvoorbeeld eindigt met ‘Waarom nooit vlechten gehad’? De lezer laat de bundel even op de knie rusten en denkt: ja, waarom eigenlijk niet?

En zo sluit de sterke bundel dan ook sterk af, met het lange titelgedicht, waarin een engel de gehemelde die iets te veel wensen heeft, naar de mand commandeert: ‘(het is nu wel evident / dat mensen voor engelen zijn / wat huisdieren voor mensen zijn).’ Prachtig bedacht. Om dan gedicht en bundel af te sluiten met: ‘Is het mijn sterfdag? / De lucht is stil, als lucht / op een kalender / Is het mijn sterfdag? / Vergeet klokken die luiden / De lucht is stil, als lucht / Is het mijn sterfdag? / Vergeet engelen en psalmen / Ik wil het vanille van een oud boek / Ik wil een koud flesje bier / en ik wil jou, nog één keer  / Vergeet vogels die zingen / Ik wil mijn hond horen drinken.’ En dat is prachtige muziek.

 

Lieke Marsman, In mijn mand. Uitgeverij Pluim, Amsterdam 2021, 55 blz., € 21,99
Deze recensie verscheen in Liter 101, juni 2021