door Leendert van der Sluijs

Over Tomas Lieske, Niets dat hier hemelt   |

 

Willem Jan Ottens jongste dichtbundel Diepe eb, vijftig gedichten vanwege vijftig jaar dichterschap, bevat uit zijn bundel Genadeklap (2018) onder meer het gedicht ‘De verhuizer spreekt’. Het is opgedragen aan Tomas Lieske. Als een gedicht een bril is, dan ligt het voor de hand elk nieuw boek van Lieske te lezen door deze bril van Otten.
De twee kennen elkaar, ze zijn jarenlange vrienden. Ze zaten ooit in de redactie van Tirade. Ze interviewden in 1990 Elisabeth Eybers (ook over haar dichtte Otten, in zijn bundel Welkom). Toen Tomas in 2003 na een hartaanval in het ziekenhuis belandde en een aantal dagen in coma lag, bezocht Willem Jan hem. Later grapte hij eens dat in het geval Tomas na het coma alles vergeten was, hij de eerste schrijver zou zijn die zijn eigen boeken zou kunnen lezen alsof ze door een ander waren geschreven – en wie zou dàt niet willen?

‘De verhuizer spreekt’ van Otten begint zo: ‘Ik heb mijn vriend gereden naar Parijs, / nu alweer voor de zesde keer. // Niet zomaar hem verhuisde ik, / maar wat hij droeg (…) // Dus dat doet Charon onderweg: / hij luistert naar het jongste plan.’
Charon, de mythische veerman tijdens de tocht naar het dodenrijk, is voor Willem Jan Otten een oude bekende. Al in 1994 dichtte hij: ‘De Grieken zaten fout. Charon / was geen oude man, hij was de jongste die bewoog.’ (in: ‘Meren’, opgenomen in de bundel Het was missen op het eerste gezicht) De dichter is een veerman, een die de rust van een andere, weliswaar schimmige wereld nabij brengt. Hij heeft onderwijl tijd van luisteren. Otten ontdekte al vroeg dat Charon jong moet zijn, zo jong als een kind, ‘roeiend in een notedop’. Een kind wil hoe dan ook gehoord worden. En is daarom de scherpste luisteraar. ‘Hij wil de overzijde halen / waar hij roepen zal dat hij er is.’
Wat zijn vriend Tomas betreft weet Otten dit als geen ander: ‘Weer draait het om een dochter. / Mijn vriend die baart per boek een kind / dat door geen dan door zijn boek gewenst/ zich door het leven boksen moet.’
Nu er een roman van Tomas Lieske voorligt, nu de lezer per bladzijde een oversteek maakt naar het onbekende, nu elke tijd beschreven wordt als kindertijd (een van de grote thema’s in Lieskes oeuvre) en de excessen ervan opnieuw aan de orde van de dag zijn, nu is het – gelezen door Ottens bril, onder de lamp van Wittgenstein – weer ‘niet gelukt te zwijgen / waarover men niet spreken kan’, per voorlaatste zin van het verhuizergedicht.

Niets dat hier hemelt is van een adembenemende schoonheid, zoals verwacht, stilistisch meesterlijk, minutieus geschilderd door de schrijver en dichter die ooit schilder was, toen nog luisterend naar de naam Ton van Drunen. Maar het onzegbare dat opnieuw tot spreken wordt gebracht, het is als luisteren naar het roeiriemen van Charon: de stille klots per zin, per komma, waarmee de verlangde overzijde bereikt wordt, niet op de laatste bladzijde van het boek, maar erna.
Er is een veendorp, vooroorlogs, de prenatale vrede die er huist lijkt van eeuwige komaf en is als bestemd voor zichzelf. Maar niets is blijvend. Jonge vreemdelingen zijn op strooptocht gegaan en brengen het verleden van het veen letterlijk tot leven, paasjuichend: op ‘de derde dag’. Het verleden is een persoon: een ruiter ter paard, duizenden jaren geleden verzonken, verdronken in het moeras, maar omarmd, bewaard, als het Drentse veenmeisje waarover Koos van Zomeren romande.
In deze roman gaat het om een jongen, Benjamin, een veenjongen, op en top kind van het dorp. Hij is niet de ruiter, maar hij wórdt de ruiter, de dode ruiter dus. Maar met een dode glorieus samenvallen (‘Heer! Heer!’) doe je niet alleen, daar heb je een roman, een Charon, een bijna 80-jarige schrijver voor nodig, een dichter en schilder die jubileert met zijn 25-ste boek. Benjamin – ook mooi bijbels, ‘zoon van mijn rechterhand’ betekent de naam – wordt door Tomas Lieske tot hét kind van zijn vader gemaakt. Gaat de roman Dünya over het verlangen naar een dochter (de auteur bekent in een interview niet ongewild maar gewild kinderloos te zijn), in Niets dat hier hemelt is er een zoon die ‘door geen dan door zijn boek gewenst’, uiteindelijk ter wereld komt in een ander, buitengewoon, lees: buitenissig verhaal.

Ook ik woon in een veendorp vanouds. Ik ken de verhalen. Over aardedonker in een tijd zonder nachtelijk licht. Over schimmen. Over zomaar kunnen verdrinken in moerasgebied, waar van het pad door dronkenschap (of waardoor dan toch) is afgeweken. Lieske: ‘Menig atheïst is op die manier tot gebed vervallen.’ De school die er is en er eerder niet was. De huizen nog hutten. Voorwereldlijk. Tomas Lieske neemt me mee naar toen. Tijdens het lezen word ik Benjamin. En ja, dat is wat literatuur kan doen.
Zonder liefde zou je stikken, verstikken, als in een moeras. Dat dit laatste niet hoeft, nooit, bewijst deze roman. Schrijven is volgens W.F. Hermans, wetenschap bedrijven zonder bewijs. Bij Lieske is er een schrifttekengewijs-achteraf, even, voor de korte duur, maar volmaakt genoeg om het leven voluit te leven.

 

N.a.v. Tomas Lieske, Niets dat hier hemelt. Uitgeverij Querido 2023, 256 blz., € 22,99. De roman is de F. Bordewijk-prijs 2023 toegekend.