door Leendert van der Sluijs

Over Mariska Tjoelker, Stof tot zwijgen |

Amos Oz gaf er college over. Goede schrijvers geven in de eerste zin het geheim van hun verhaal of roman prijs. Als in een notendop. Het geheim is echter een diep geheim, en daarom volgen na die eerste zin alle andere zinnen.
De eerste zin van de roman Stof tot zwijgen van Mariska Tjoelker is: ‘Janus liep nog eens een rondje om de landauer en poetste her en der nog wat laatste ongerechtigheden weg.’ Na deze zin zou je als lezer het boek even moeten dichtslaan. Dan dringen zich de volgende vragen op: Wie is Janus? Vanwaar een landauer? En waarom dat zorgvuldige poetsen? Wie deze vragen afdoende weet te beantwoorden, komt het diepe geheim van deze roman op het spoor. Tenminste, volgens Amos Oz. En indien Mariska Tjoelker een goede schrijver is.

Wie is Janus? Deze korte vraag is misschien wel dé vraag die zich bij de roman laat stellen. Het antwoord is eenvoudig: Janus is de plichtsgetrouwe knecht aan het begin van de twintigste eeuw, ten tijde van het interbellum. Zijn werkgever, de textielfabrikant Levi Goedmoedt, is succesvol en rijk, heeft een gezin met vier kinderen en is een van de Joodse notabelen van de stad Enschede. Hij heeft met Janus Warrink, de arbeider en jonge weduwnaar, het beste voor. Daarom gaat ook de familie Goedmoedt in het leven van Janus ‘voor alles’. Niettemin is zijn wereld en die van zijn zoon Jan, een compleet andere wereld. Tjoelker schetst die werelden uiterst zorgvuldig: ‘Hij was vergeten hoe imposant de villa was; alleen al het trapbordes met de vijf zuilen boezemde ontzag in. (…) Qua afstand lagen de Lindehorst en het wijkje waar Jan met zijn vader woonde helemaal niet zo ver uit elkaar. (…) [Maar het] trof hem (…) hoe nauw [hun] straatje eigenlijk was, en hoe flets de huisjes – alsof de fabrieksschoorstenen er (…) een extra dikke rooksluier overheen hadden geblazen.’

Het laat zich voorstellen dat de roman, die op historische feiten is gebaseerd, door Julia – als achterkleindochter van Janus – wordt voorgelezen aan haar oude vader Samuel. Of dat Samuel zelf het boek ter hand neemt, Julia aankijkt en zegt: de titel van deze roman is Stof tot zwijgen; let op, onze geschiedenis wordt er niet in verhaald, het is nu juist ons verhaal dat tot geschiedenis wordt. Wij kunnen de auteur niet dankbaar genoeg zijn. Zou dit niet geschreven zijn, wij zouden ‘alleen maar een verleden hebben’ – zoals een motto van het boek luidt. Ja, antwoordt Julia (ook als geschiedenisstudent te Utrecht), precies daarover sprak ik met opa Jan en hoe ik erover sprak met hem staat er ook met zoveel woorden in. En niemand zou beter kunnen vertellen over Janus dan Jan, dat heeft Mariska Tjoelker goed gezien. Maar lieve Samuel, zou het waar zijn dat je vader Jan van toen zich alleen liet kennen door de Janus van toen? En zou dit opnieuw stof tot zwijgen geven of toch niet?

De landauer die door Janus in de eerste zin van de roman wordt gepoetst, is van de textielfabrikant. ‘Janus sloot net het deurtje van het rijtuig toen hij voetstappen in het grind hoorde. Hij liep naar voren en schoof de deur [van het koetshuis] open. (…) Levi Goedmoedt liep keurend om de glanzende landauer heen. ‘Keurig, kerel, keurig. Ik kan m’n haar erin kammen, zogezegd.’ ‘Nou, dat zal niet nodig zijn, meneer,’ antwoordde Janus (…).’ Levi kwam niet alleen de landauer bekijken, hij wilde Janus ook spreken. Ik heb het beste met jou voor, en jij voor mij. – Eenvoudiger kan het niet. Twee werelden die elkaar ontmoeten, en respecteren is een werkwoord. Twee werelden, toch ook wanneer ze door de liefde van twee jonge mensen – Jan en Sara (dochter van Levi) – vervlochten raken, en twee werelden waarvan er een vernietigd zou worden door oorlogsgeweld.
‘[Toen Jan] het landgoed betrad, zag hij de enorme krater op de plek waar twee grote lindebomen hadden gestaan. Het pad naar de villa lag er verwaarloosd bij en aan weerszijden rukte het onkruid op. Het grind leek in jaren niet geharkt en weigerde te knerpen.’ Op ditzelfde grind liep eens Levi toen hij bij Janus naar de landauer kwam kijken en hem wilde spreken over de toekomst. De landauer werd in de loop van de tijd ingeruild voor de automobiel, maar het enige transport voor de familie Goedmoedt is uiteindelijk dat naar Westerbork. Alleen zoon Philip ontspringt de dans.

Er was ooit een wereld waarin Janus trouwhartig ‘her en der nog wat laatste ongerechtigheden’ kon wegpoetsen. Zijn zoon Jan zou later als textielarbeider niet anders zijn. Ook hij zou zo’n man zijn ‘die zijn leven eenvoudig uit handen gaf’. En zelfs toen in 1942 de opdracht kwam ruim een half miljoen Jodensterren in de weverij te maken, werd er gehoorzaamd. ‘“Feitelijk een zeer eenvoudige opdracht,” [hoorde hij] die mof nog zeggen.’
Terzijde zij opgemerkt dat de auteur in een verantwoording vermeldt, dat destijds mede door de ‘onvermoeibare inzet van dominee Leendert Overduin’, een relatief groot aantal Joden uit Enschede van een wisse dood werd gered.
Na de oorlog is er in de familie Warrink het grote beschuldigende zwijgen van Samuel. ‘[Een] stilte die alleen maar groter werd, en in het begin had hij het nog geprobeerd, maar elke vraag, elke zin – de woorden die op de vloerplanken uiteen waren gespat omdat er niets was waaraan ze zich vast konden houden, de lucht die ook steeds ijler leek te worden en het behoedzaam manoeuvreren opdat er niet nog veel meer stuk zou gaan.’ Jan zou gedane zaken ‘één enkel keertje’ ongedaan willen maken, om deze stilte alsnog te doorbreken (en geeft daarom aan Julia het familiegeheim prijs). ‘Zoveel stilte is niet goed voor een mens.’ Feitelijk wil hij één keer niet zoals Janus zijn.

Wat nu ook geen geheim meer is, is dat Mariska Tjoelker een werkelijk goede schrijver is. Lettend op de eerste zin en het verhaal dat zich ontvouwt. En dat ze voor deze filmisch geschreven roman een ingenieuze compositie vond, strekt haar nog meer tot eer. Er zijn vijf delen: Draden, Stof, Rafels, Scheuren en Rijgdraad, en per deel wordt – langzaam als in een productieproces – aangereikt wat de titel belooft. Daardoor is zelfs de boektitel letterlijk te lezen. Stof tot zwijgen is een eigenhandig textielproduct van de schrijver. Is het geweven volgens het in Sara’s handwerkmand gevonden patroon? Een patroon dat voor Jan of Samuel door Sara is klaargelegd, maar dat, door het noodlot dat haar treft, voor altijd ongebruikt zou worden gelaten. Uiteindelijk lijkt het in de roman om een ander zwijgen te gaan. Een zwijgen dat wel een ‘zwijgen in liefde’ moet heten – gedachtig een Joods bijbelwoord.

Verder mag niet ongenoemd worden gelaten dat de auteur onnavolgbaar (lees: navolgenswaardig) in meerdere ‘talen’ schrijft, passend bij de context en bij de diverse tijdsperioden. Dat zorgt voor een pendelbeweging in ruimte en tijd die ook de lezer zelf meertalig maakt. De schijnbaar moeiteloos geschreven zinnen laten zich daardoor lezen als schering en inslag, als hamerend in de cadans van de machines in de weverij, en krachttermen functioneren als evenzovele schietspoelen. Tegelijk zit er, behalve dit ritme, ook zeldzaam veel muziek in de zinnen. ‘[Jan] viel in honderdduizend stukjes uiteen en ergens in de verte, de troostende woorden van zijn tante en hij wilde zich aan haar woorden vastgrijpen, hij wilde wel, hij probeerde het. Maar hij greep steeds mis. Viel steeds verder uit elkaar.’ Zinnen die met vele andere, qua vorm én inhoud, onwillekeurig doen denken aan een songtekst van Leonard Cohen: ‘Dance me to the end of love / (…) Show me slowly what I only know the limits of / (…) We’re both of us beneath our love, we’re both of us above / (…) Raise a tent of shelter now, though every thread is torn’. Dat tragiek en taalmuziek zich zo laten verbinden, geeft eens te meer stof tot juichen over Stof tot zwijgen.
Mariska Tjoelker is in literair Nederland iets nieuws begonnen.

 

Mariska Tjoelker, Stof tot zwijgen, Alfabet Uitgevers 2022, 347 blz., € 22,99