door Reinout Wibier over het oeuvre van Franca Treur

‘Meer dan 150.000 exemplaren verkocht’ – Een schrijver zal over het algemeen verheugd zijn wanneer haar werk goed wordt verkocht. Het is helaas van alle tijden dat het slechts voor weinigen is weggelegd een behoorlijk inkomen te verdienen met het schrijven, laat staan met het schrijven van fictie. Frans Kellendonk beklaagde zich in de jaren tachtig van de vorige eeuw, nog voordat het voor lezers van Liter onbegrijpelijke fenomeen ‘ontlezing’ in de mode kwam, al over slechte betaling: ‘Hartelijk dank voor uw brief van 27 dezer, die ik hoofdschuddend heb gelezen. U zult begrijpen dat ik voor een belofte van fl. 100 per St. Juttemis geen week voor u ga werken. Bestel een loodgieter op die voorwaarden!’ (Frans Kellendonk, De brieven, Querido 2015, Brief aan Michiel van Kempen, 30 augustus 1983 (concept).)
Dorsvloer vol confetti, het debuut van Franca Treur uit 2009, werd goed verkocht en goed besproken door de critici. Treur won er de Selexyz Debuutprijs en de Jan Bruijnsprijs mee en werd daarnaast genomineerd voor onder meer de NS Publieksprijs en de Anton Wachterprijs. Het boek verscheen ook nog op de longlist voor de AKO Literatuurprijs. En toch zou het op mijn persoonlijke lijstje van favoriete Franca Treur-boeken, niet bovenaan staan. In deze bijdrage concentreer ik mij op vier hoofdwerken van Franca Treur: Dorsvloer vol confetti, Hoor nu mijn stem, De woongroep en Regieaanwijzingen voor de liefde. Haar overige werk komt alleen zijdelings ter sprake.

Dorsvloer vol confetti is een roman over een bevindelijk gereformeerd Zeeuws gezin. Katelijne, een meisje op de drempel van de pubertijd, observeert haar leven, waarbij vooral het gezin waarin zij opgroeit nauwkeurig wordt geportretteerd. Het boek is geschreven in een prettig leesbare stijl. En toch viel het mij persoonlijk nogal zwaar op de maag, een standpunt dat afwijkt van wat er meestal over wordt geschreven. Ik zal dat proberen te verduidelijken.

Het begint al met de openingszinnen:

‘s Winters zijn de zondagen het snelst voorbij. Als de dominee om vier uur de middagdienst afsluit met de zegen voor weer een hele week, vliegen ze alle zeven naar het fietsenkot. ‘Om de poten te breken,’ zegt de vader. ‘Daar komen nog eens ongelukken van.’ Dat zegt hij altijd: ‘Daar komen nog eens ongelukken van.’ Net als: ‘Als je brokken maakt, ik betaal niks hoor.’

Pakkende zinnen, mooi geschreven, geestig ergens, zeker, maar ook het decor voor een droevig boek. Je voelt in die eerste zinnen meteen al de loodzware geloofslast die op Katelijne drukt. Geloof dat zich kenmerkt door een zwaar zondebesef en talloze levensvreugde beperkende regels en gewoonten, desnoods met harde hand gehandhaafd door een dictatoriale vader en dominee. Het meeste wat leuk is, wordt op zijn minst met argwaan bekeken en vaak botweg afgewezen. Die grauwgrijze wereld is in de openingsalinea meteen neergezet. Verlossing lijkt in de wereld van Dorsvloer vol confetti, waarin het paradijs alleen voor een enkele uitverkorene is weggelegd, vaak bijna hopeloos ver weg.
Ongeveer halverwege het boek komt een scène voor waarin Katelijnes meester komt te spreken over popmuziek. ‘De duivel zoekt altijd naar iets waar je hart naar uitgaat. Dat is je zwakke plek waar hij je altijd feilloos weet te treffen.’ Het nummer Yellow Submarine van de Beatles wordt gedraaid en de meester wijst de klas erop dat het over drugs gaat. Robbie, een klasgenootje van Katelijne beroept zich op onbekendheid met de Engelse taal: ‘Het is Engels, ik versta het toch niet,’ zegt Robbie van de Woestijne. ‘Dan kan de tekst wel on-Bijbels zijn, maar als ik dat niet weet, geeft het toch niet.’ De meester vraagt Robbie vervolgens of de Heere er ook zo over zou denken. De volgende zin is zowel prachtig als van een verpletterende droefheid: ‘Robbie zwijgt beschaamd, want hij weet ook wel dat de Heere niets, maar dan ook niets door de vingers ziet.’
Of deze zin, wanneer de ouders met een plaatsgenoot discussiëren over de merites van kunstmatige inseminatie van de koeien: ‘Samen concluderen ze dat er geen zegen op kan rusten, en tegen zo veel op de Bijbel gefundeerde eensgezindheid kan Jeroen natuurlijk niet op.’ Ik werd al met al een beetje droevig van het lezen van Dorsvloer vol confetti, niet omdat het niet goed zou zijn, maar omdat in de geloofswereld die wordt beschreven alles is ondergedompeld in een stroperige zee van treurnis, zonder dat er uitzicht of hoop is. De roman schetst daarmee een beeld dat overigens ook nogal afwijkt van mijn eigen geloofsjeugd. In de katholieke omgeving waar ik opgroeide was het geloof zeker geen bron van voortdurende kinderlijke vreugde, kommer en kwel waren ruimschoots verkrijgbaar en er werd zowel binnen als buiten de kerk behoorlijk wat afgetobd. Naar de kerk moeten was meestal vooral saai. Maar er was ook schoonheid, letterlijk in beelden, schilderijen en symbolen, figuurlijk in steeds terugkerende verhalen en gebeden en soms zelfs een beetje optimisme dankzij de vertrouwdheid en geborgenheid van die steeds herhaalde teksten en rituelen. Het geloof opende voor mij daarmee ook een luikje naar verlossing. Niet door uitverkiezing voor het paradijs, maar doordat de nadruk steeds lag op een liefdevolle God die je, als het meezat ook nog wel eens de helpende hand zou kunnen toesteken. Aspecten van geloof die in de wereld van Dorsvloer vol confetti vrijwel geheel lijken te ontbreken.

Heel anders is de veel minder juichend ontvangen roman De woongroep. Geloof speelt daarin nauwelijks een rol, waardoor de prachtige, licht ironische stijl van Treur nog beter uit de verf komt. Een stijl die mij vaak doet denken aan het vroege werk van Arnon Grunberg, waarbij opvalt dat de ironie bij Franca Treur, meer dan bij Grunberg, wordt verzacht door mededogen. Het verhaal gaat over Elenoor, die haar huis-tuin-en-keuken-leven (baan, woning, vriend) inruilt voor het avontuur van een woongroep (gezamenlijke ijskast, huisvergaderingen, activisme, linksige maatschappijkritiek). De holheid van het leven dat zij achter zich laat, wordt mooi in beeld gebracht, net als de potsierlijke aspecten van het activisme van haar nieuwe woonomgeving. Soms is dat pijnlijk herkenbaar, ook als tijdsbeeld, maar alles wordt draaglijk gemaakt door humor en ironie. De woongroep waar Elenoor zich bij aansluit, bestaat uit een aantal interessante personages en de dialogen zijn sterk, de scènes vaak grappig.

De derde grote roman van Franca Treur vind ik werkelijk groots. In Hoor nu mijn stem wordt het leven beschreven van Gina, met als belangrijkste decor opnieuw het bevindelijke gereformeerde Zeeland uit Dorsvloer vol confetti. Maar in Hoor nu mijn stem is de toon veel filosofisch-beschouwelijker en wordt het verdriet, dat ook in deze roman schuilt, door de stijl van Treur op prachtige wijze in balans gehouden door middel van humor en een licht ironische toon. Gina groeit op bij haar opa en twee tantes omdat haar ouders bij een auto-ongeluk zijn omgekomen. Ze neemt de geloofswaarheden en zekerheden in eerste instantie als De Waarheid aan, hoe kan ze ook anders als klein kind, maar daar komt geleidelijk verandering in, vooral vanaf het moment dat zij als jongvolwassene in Leiden gaat studeren. Weliswaar sluit ze zich daar nog aan bij een christelijke studentenverenging, maar ze volgt ook colleges bij professor Van den Akker, die op zakelijke toon korte metten maakt met alles waaraan Gina voor die tijd nauwelijks had getwijfeld:

Voor het eerst kwam de gedachte in me op dat het niet de smalle, godvruchtige weg was die veel obstakels kende (wat voor moeilijkheden kwam tante Ma nu helemaal tegen?), maar juist de wereldse brede weg.
(Hoor nu mijn stem, 5e druk 2018, p. 217.)

Het verhaal van Gina’s verleden en haar heden, waarin zij een kunstprogramma op de radio presenteert, wordt prachtig verteld en als lezer heb je voortdurend het idee dat je meegenomen wordt in iets wat eigenlijk nog veel groter is dan het verhaal van het hoofdpersonage, een beetje zoals in een klassieke Russische roman, waar het hele menselijke tekort wordt opgehangen aan een min of meer toevallig gekozen familiegeschiedenis. Wat de roman ook sterk maakt is dat er geen zwart-wit wereldbeeld uit spreekt. In plaats daarvan wordt de vraag naar de betekenis van een wereld zonder geloof op tafel gelegd, waarbij Treur het oordeel uiteindelijk aan de lezer laat. Tijdens haar belijdenisdienst in Zeeland voelt Gina zich persoonlijk aangesproken door de belijdenistekst: ‘Kinderkens, gij zijt uit God, en hebt hen overwonnen; want Hij is meerder, Die in u is, dan die in de wereld is.’ Gina moet dan aan Van Den Akker denken. ‘Maar ik wilde helemaal niet aan hem denken, omdat mijn zorgen dan onmiddellijk terugkwamen. Wat ik wilde was juist een gevoel van vredigheid. Vrede die alle verstand te boven ging.’ (Hoor nu mijn stem, p. 336/337.)

Eigenlijk hoop ik dat Dorsvloer vol confetti en Hoor nu mijn stem de eerste twee delen van een nog te voltooien trilogie zullen blijken te zijn. Het eerste deel geeft vooral een beeld van het bevindelijk gereformeerde milieu. Het tweede deel beschrijft de (gedeeltelijke) ontworsteling aan dat milieu. Ik heb het gevoel dat er ruimte is voor meer en ben erg benieuwd waarheen het pad dat Gina is ingeslagen leidt.

Franca Treur werkt aan een veelzijdig oeuvre. Enerzijds zijn er de romans waarin de vraag naar god, afkomst en levensvervulling min of meer op de voorgrond staan. In ieder geval Dorsvloer vol confetti en Hoor nu mijn stem behoren tot deze categorie. Anderzijds zijn er de werken die eerder over aardse problemen gaan en waar de godsvraag, voor zover al aanwezig, hooguit op de achtergrond speelt. De woongroep, Regieaanwijzingen voor de liefde, X&Y, Slapend rijk en De golf behoren tot die laatste categorie. De golf is haar meest recente roman uit 2021. Een vermakelijk, maar ook wrang verhaal dat speelt in de coronatijd. Regieaanwijzingen voor de liefde is een echte feuilletonroman. Het is een boek vol miniatuurtjes met zinnen die je eigenlijk zou willen overschrijven of uitprinten en ingelijst aan de muur hangen, iets wat nog wordt versterkt door de illustraties van Olivia Ettema, die ook X&Y en Slapend rijk verfraaien. Het kwam mij bij het lezen van die boeken vaak voor of ik naar een goede film zat te kijken:

Anne-Loes is na enige aarzeling bereid om te praten, maar houdt merkbaar dingen achter. Het komt erop neer dat Tijns frustratie over zijn leven in zoverre is verdiept en uitgebreid dat hij nu ook gewelddadig is. Hij heeft vanmorgen gedreigd hun huis met hen alle drie in brand te steken. Ze besluit met: Dit is natuurlijk alleen maar mijn kant van het verhaal.
(Regieaanwijzingen voor de liefde, p. 88).

Een scène die inderdaad wel iets wegheeft van een regieaanwijzing. Een scène ook waar iets heel verdrietigs bijna op humoristische wijze wordt beschreven, iets wat bijna niet kan, maar dankzij ironie toch werkt.
Ik hoop en verwacht dat het oeuvre van Treur nog lang niet af is. Zowel haar observaties over het moderne leven, als de grote kwestie hoe wij ons kunnen verhouden tot geloof en god, zijn bij haar in goede handen. In Hoor nu mijn stem, het zal niet verbazen dat dat mijn persoonlijke favoriet is, vlecht zij beide kwesties knap in elkaar. Verdriet en hoop komen in balans. Maar welk boek van haar ik ook ter hand nam, steeds was er om de paar pagina’s dat moment dat ik dacht: wat mooi gezegd, ik zou willen dat ik het zelf verzonnen had.
‘Eens gastschrijver, altijd verbonden’ is een van de uitgangspunten van het gastschrijverschap bij Liter. Ik verheug mij nu al op wat er hopelijk nog komen gaat. Ten slotte permitteer ik mij een ‘regieaanwijzing voor de uitgever’: sticker aantal verkochte exemplaren Dorsvloer voortaan achterwege laten. Mensen moeten de boeken van Franca Treur niet kopen omdat er van haar debuut zoveel exemplaren zijn verkocht. Mensen moeten haar boeken kopen omdat haar debuut goed was en wat daarop volgde nog beter.