Over Sirius van Hanz Mirck

Door Maarten Buser

Aan de basis van Sirius van Hanz Mirck (1970) ligt een uitgebreide vergelijking tussen vluchtelingen en honden. Hij is niet de eerste die dat doet; je hoeft daarvoor maar de reacties op nieuwsberichten te lezen. Waar immigranten daar echter consequent voor ondankbare honden uitgemaakt worden, zet Mirck hen juist neer als heel dankbaar, op het wanhopige af: ‘Sommige van ons worden in huis genomen door lieve mensen. Je durft je niet af te vragen waarom die mensen dat doen. […] We zijn op zoek naar complimenten die we niet kunnen geloven, naar warmte waar we bang voor zijn, een huis om uit weg te kunnen lopen.’ Ze blijven blijkbaar altijd de Anderen, hoe liefdevol opgevangen ook.

Uit dit citaat spreekt een ambivalentie die heel Sirius kenmerkt; het boek zit vol extra lagen en dubbele bodems. Alleen al de titel is multi-interpretabel, want die verwijst in eerste instantie naar de helderste ster van het sterrenbeeld Grote Hond (!). Die informatie roept bovendien ook het beeld op van vluchtelingen die zich oriënteren aan de hand van de sterren. De uitspraak voegt daar nog een extra laag aan toe: wanneer je ‘Sirius’ hardop zegt, klinkt dat woord behoorlijk als ‘Syriërs’. Die opmerkelijke titel is toepasselijk, want het is lastig om het boek te categoriseren: je kunt het zowel als een verhalen- als gedichtenbundel lezen, maar dan met een losse, overkoepelende verhaallijn die voor die beide vormen atypisch is. Ook de afzonderlijke  teksten zijn moeilijk vast te pinnen. Ze zijn bijna allemaal korte stukken proza, die elkaar aanvankelijk vooral associatief lijken op te volgen, maar waarin langzamerhand één specifieke hond/asielzoeker het hoofdpersonage wordt. Op de achterflap wordt gesproken over ‘fabels’, maar wat mij betreft lezen ze vooral als prozagedichten.

In die vorm is ook Mircks achtergrond als dichter terug te zien. Wie zijn gedichtenbundels kent, herkent zijn combinatie van enerzijds grote woorden en een klassieke uitstraling, en anderzijds zijn neiging tot het lenen uit allerlei taalbronnen. Om een voorbeeld te noemen: zijn tweede bundel, uit 2006, was een bewerking van Die Winterreise, een reeks gedichten van de negentiende-eeuwse Duitse dichter Wilhelm Müller. Mirck koos daarvoor ook een semi-klassieke vorm: niet-rijmende sonnetten. Het geheel kreeg vervolgens een readymade-achtige titel: Wegsleepregeling van kracht. Ook Sirius bezuinigt niet op grote woorden en roept mede daardoor sterke herinneringen op aan (Franse) prozagedichten uit de negentiende eeuw, van auteurs als Charles Baudelaire en Aloysius Bertrand. De opbouw van het geheel doet bovendien denken aan de Bijbel, maar vooral aan Dante: de drie delen heten ‘Hel’, ‘Eden’ en ‘Hemel’.

Tegelijkertijd leent Mirck regelmatig uit lied- en reclameteksten, die juist een heel vervreemdend effect oproepen. Zijn toon schurkt vaak tegen het procedé van de readymade aan. Een indringend voorbeeld daarvan is de tekst ‘Dobberman’ [sic]: ‘Een Dobberman is onbevreesd, intelligent, gehoorzaam, energiek, loyaal, alert en zelfverzekerd. Hij is krachtig gebouwd, de borstkas reikt tot de ellebogen. […] Let vooral op de oren, controleer regelmatig de oorschelpen. Die mogen geen irritatie en ontstekingen hebben.’ De gortdroge manier waarop Mirck deze tekst heeft geschreven – met in die verschrijving van de titel een verwijzing naar een smakeloze tweet van de rechtse opiniemaker en politicus Annabel Nanninga – zet de ontmenselijking van vluchtelingen heel scherp neer. Dat doet behoorlijk pijn. Een luie lezer zou er terecht racisme in herkennen, maar dat onterecht interpreteren als Mircks standpunten.

Zijn consequente vergelijking tussen honden en vluchtelingen is mede daardoor ronduit gewaagd. Sirius is meerstemmig in een tijd waarin steeds minder ruimte is voor gelaagdheid in geëngageerde kunst (in de brede zin van het woord). Je moet echter scherp blijven tijdens het lezen van dit boek. Mirck leent de taal van rechtsextremisten en -populisten en van de alledaagse, maar daarom niet minder walgelijke xenofobie op sociale media. Tegelijkertijd doorprikt zijn consequent volgehouden vergelijking natuurlijk ook het idee dat je iemands identiteit – en bij uitbreiding: de identiteit van een hele groep mensen – vast kunt pinnen op één aspect, zoals afkomst of geloof. Bovendien vraagt Mirck impliciet ook om een classificatie als ‘(ondankbare) hond’ eens tegen het licht te houden: dat zijn toch eigenlijk ook heel lieve dieren, die door veel mensen zeer gewaardeerd worden?

Mirck gaat echter nog een stap verder in het laatste deel van de bundel, dat over racisme gaat dat zich niet direct aan de oppervlakte bevindt en dat daardoor misschien onschuldiger lijkt. De hond/asielzoeker krijgt in deze laatste fabels sterke trekken van Mamoudou Gassama. Toen deze vluchteling een kind redde van een potentieel dodelijke val vanaf een flatbalkon, kreeg hij ‘een toegangsbewijs voor het presidentieel paleis, en vergunning om te mogen verblijven en een cursus tot brandweerman. Mijn toekomst werd me door een klein kind medegedeeld, bijna stukgevallen.’ Die cursivering is overigens van mijn hand, want je zou er anders bijna aan voorbij lezen: ‘verblijven’ impliceert dat het hoofdpersonage alsnog maar tijdelijk mag blijven – tot nader order.

De liefde blijkt – binnen én buiten Sirius – immers allesbehalve onvoorwaardelijk: pas als je een held bent behoor je niet langer tot de ‘zij’. Helemaal valt het wrange slot van het dito boek dan ook niet uit de lucht. Mirck plaatst tussen de afdelingen ‘Hel’ en ‘Hemel’ immers niet het voor de hand liggende ‘Vagevuur’, maar ‘Eden’. In andere woorden: wanneer de asielzoeker eindelijk een veilige verblijfplaats heeft gevonden, is er alsnog de constante dreiging dat hij eruit wordt geschopt. De laatste fabel, ‘Buiten wachten’, luidt een aangrijpende anticlimax in, die er eigenlijk het hele boek al aan zat te komen:

         Straks zal mijn ziel opstijgen tot de hemelpoort en daar enthousiast aan snuffelen, er  

tegenop springen, krabbelen aan de deurklink, tot er iemand me een schop komt

geven.

                     Jij mag hier niet naar binnen.

                     Waarom niet? […] Je naam staat niet in ons boek. Ga naar je eigen hondenhemel.

                     Maar ik hoor toch bij jullie? […]

Hanz Mirck, Sirius, Uitgeverij De Meent 2021, 160 blz., € 19,99.