Over Godschaamte van Stephan Sanders

Door Reinout Wibier

Eenmaal heb ik Stephan Sanders ontmoet. Het was op een prachtige, frisse septemberochtend in de Nicolaasbasiliek in Amsterdam, die ook in zijn nieuwe boek Godschaamte een centrale rol speelt. Ik was daar al een aantal keer geweest om de heilige mis bij te wonen, die van hoge kwaliteit is dankzij een semiprofessioneel koor, goede preken en de bekwame omgang met sacrament en ritueel. Deze week was ik speciaal naar Amsterdam afgereisd om een Tilburgse collega van de faculteit katholieke theologie te horen preken. In het jaar dat ik veertig werd, had ik besloten dat het tijd was geworden een tot dan toe onvervulde ambitie de ruimte te geven. Niet de aanschaf van een sportwagen met een groot vermogen of het vervullen van de vacature ‘vriendin’ die in zekere zin vacant was gekomen toen mijn vriendin mijn echtgenote werd, maar het studeren van theologie stond op mijn midlifecrisis-verlanglijst. Door het volgen van colleges leerde ik een aantal collega’s van de theologiefaculteit kennen en één van hen had mij een uitnodiging gemaild naar hem te komen luisteren met het vooruitzicht van koffie na afloop. 

De viering verliep enigszins rommelig omdat de Tilburgse hoogleraar door treinuitval verlaat was en pas kon aanschuiven toen de viering al was begonnen. Later vertelde hij mij dat hij had geprobeerd telefonisch contact op te nemen met de pastorie, maar dat hij zo in paniek was geraakt dat hij erin was geslaagd zijn telefoon onbruikbaar te maken door driemaal de verkeerde toegangscode voor de simkaart in te voeren. Maar zijn preek was inspirerend, over Paulus, zijn specialiteit. Het was goed om hem na afloop te spreken.

In die rommelige viering schoof vlak voor aanvang een meneer naast mij in de bank die ik eigenlijk direct herkende als Stephan Sanders. Een groot deel van de viering werd ik afgeleid door de gedachte of ik hem zou aanspreken. Bekende mensen hebben ook recht op privacy, zeker in de kerk, en het feit dat jij hen denkt te kennen, berust op het misverstand dat je de persoon vaak op TV hebt gezien of, zoals in dit geval, regelmatig kennis hebt genomen van de schriftelijk geuite opvattingen van de persoon in kwestie. Bij het verlaten van de kerkbanken verzamelde ik al mijn moed en sprak Stephan Sanders aan met: ‘Bent u toevallig de bekende columnist?’ of woorden van die strekking.

Hij stond mij vriendelijk te woord en er ontstond een klein gesprekje. Ik vroeg hem wat zijn collega-journalisten ervan vonden dat hij zo expliciet en openbaar gelovig was geworden. Hij antwoordde dat niet iedereen dat even goed begreep. Na nog wat vriendelijkheden vervolgde Stephan Sanders zijn weg naar de koffie en zocht ik mijn collega uit Tilburg op.

In zekere zin is Godschaamte de schriftelijke versie van het gesprek dat ik op die zondagochtend graag met Sanders had gevoerd, maar waarvoor tijd, plaats en context op dat moment natuurlijk geen gelegenheid boden. Sanders beschrijft zijn aarzelende zoektocht naar geloof en de reactie van zijn omgeving op de, voor deze tijd opmerkelijke, plek waar die zoektocht hem heeft gebracht. En vooral hoe dat geloven en alles wat ermee samenhangt gepaard gaat met schaamte, waarbij hij een verband legt tussen schaamte die samenhangt of wordt veroorzaakt door aspecten van de (homoseksuele) lichamelijke liefde: ‘In steno: de oude schaamte voor seks en lichamelijkheid is inmiddels de schaamte voor God geworden.’ En: ‘In Nederland geldt het beleden geloof inmiddels als onbeleefd. Doe wat je niet laten kunt, maar laat ons er nooit iets van merken. Of, zoals het nog niet zo lang geleden heette in het Amerikaanse leger, als het ging om homoseksualiteit: Don’t ask, don’t tell.’ 

Het is voor mij maar al te herkenbaar, dat gevoel van schaamte. Knielen voor een Maria-altaar. Tijdens een zomerse stedentrip een koele, donkere kerk binnenlopen, plaatsnemen in de houten banken, knielen en de ogen sluiten in gebed, het zijn zaken die bij mij nog steeds moeite kosten. Zoveel moeite dat ik het eigenlijk altijd achterwege laat. Waarom eigenlijk? Het verband met schaamte voor erotiek voel ik ook zo. Anders dan bij Sanders echter, heeft dat bij mij geen betrekking op homoseksualiteit en het uit de kast komen. Ik vermoed dat de schaamte eigenlijk eerder zit in de intimiteit van zowel lichamelijke liefde als de overgave die nodig is voor geloof, dan in de kwestie op welk geslacht die lichamelijke liefde zich toevallig richt. Met andere woorden: bij geloven gaat het om een intieme relatie die net als seksualiteit om die reden alleen al geen pottenkijkers verdraagt. 

De andere kant van dit verhaal is dan wel dat er inderdaad veel voor valt te zeggen om mensen die willen uitdragen dat zij geloven en daar ook in het openbaar uiting aan geven, alle ruimte te bieden. Uiteraard binnen de perken van een geordende samenleving. Net zomin als het aangaat om homoseksuelen te verbieden in het openbaar uiting te geven hun gevoelens (hand in hand lopen bijvoorbeeld) past het om gelovigen te verbieden een kruisteken te slaan of een keppeltje, een boerkini of hoofddoek te dragen. Of, en dat brengt mij bij een volgende citaat uit het boek, om atheïsten te verbieden hun standpunt openbaar te verkondigen: ‘Het is één ding niet in een god te (kunnen) geloven. Zo zijn er ook genoeg mensen die geen piano (kunnen) spelen. Maar het wordt potsierlijk als dit gebrek meteen wordt omgetoverd tot een deugd, wat heet, een openbaring.’ 

Het is de vraag of deze vergelijking helemaal standhoudt. Impliciet suggereert Sanders dat min of meer vaststaat dat geloven een deugd is, zoals piano kunnen spelen waarschijnlijk door de meesten als een deugd zal worden gezien. De doorgewinterde atheïst zal echter vermoedelijk het standpunt innemen dat geloven helemaal niet een nastrevenswaardige vaardigheid is. Het is een valkuil, een vorm van gemakzucht en zelfbedrog. Valse zekerheden. De deugd is juist niet in die valkuil te vallen. Ik denk niet dat (kunnen) geloven op zichzelf een deugd is. Mijn leven verrijkt het, maar ik realiseer mij dat dat een puur persoonlijke opvatting is. Wel denk ik dat er meer deugdzaamheid in het geloof te vinden is dan de soms karikaturale samenvatting die tegenwoordig vaak dominant lijkt. In de woorden van Sanders: ‘Inmiddels is het zo dat de twijfel een beter heenkomen vindt in de kerk dan bij de belijdende atheïstische gemeente. Dat is niet altijd het geval geweest, integendeel, maar de grote Nederlandse kerkgemeenschappen hebben zich een aarzeling aangemeten die voorbeeldig is. En met aarzeling bedoel ik niet een ‘verwatering’ van het geloof, maar een aarzeling in het oordeel over het alledaagse, een aarzeling over de pertinentie daarvan.’

Veel geloofskritiek, vooral vanuit fanatiek atheïstische kringen, geeft eerst een definitie van geloof en de godsvraag waar geen weldenkend gelovige zich in zal herkennen. Een definitie die uitgaat van een letterlijke interpretatie van Bijbelverhalen, een god die wel even alles regelt zodat zelf nadenken overbodig, nee zelfs onwenselijk wordt en een categorische afwijzing van wetenschappelijke inzichten. Er zal heus wel ergens een gelovige te vinden zijn die dat allemaal vindt, maar ja, er zijn vast ook mensen die denken dat de Nederlandse landbouw alleen kan worden gered met behulp van groene mannetjes uit het Andromedasterrenstelsel. Het is waarschijnlijk niet zo zinvol om het debat over de landbouwpolitiek rond die stelling te organiseren.

Het boek van Stephan Sanders is rijk en boeiend. Ik had moeiteloos een bespreking kunnen schrijven van ruim tweemaal deze lengte, wat ook in die zin klopt dat de gegeven citaten allemaal afkomstig zijn uit de eerste helft van zijn boek. De tweede helft van het boek is Sanders’ antwoord op de vraag: ‘Wat geloof je nu precies?’ Hij beantwoordt die vraag door de twaalf artikelen van de apostolische geloofsbelijdenis te voorzien van commentaar: ‘Een unieke, hoogstpersoonlijke geloofsbelijdenis zal niet over mijn lippen rollen, omdat iets dergelijks een ontkenning zou zijn van de millennia oude traditie, waarnaar ik mij voeg.’ 

Ik sluit af met een citaat uit de eerste helft van het boek, dat moge bijdragen aan mijn warme aanbeveling van de belijdenissen van Stephan Sanders: ‘Ik kon het me jaren geleden niet voorstellen, maar de vraag of God nu wel of niet bestaat is voor mij inmiddels de loepzuiver verkeerde vraag geworden, en daarmee ook oninteressant. Is het cijfer acht blauw? Is de wil tot weten een gen?’

Ik zou daar nog de volgende vraag aan toe willen voegen: wat moet ik in dit verband precies verstaan onder het begrip ‘bestaan’?