Verhaal door Désanne van Brederode

Hij arriveert altijd pas als zij er al zit en soms laat hij zelfs ruim een kwartier op zich wachten. Omdat hij de auto nergens kwijt kan. Omdat een zitting of bespreking uitliep of omdat hij zijn dochter nog even ergens mee had moeten helpen. Ze begrijpt de redenen, het maakt haar nooit wat uit. ‘Je bent er nu toch? Daar gaat het om.’ Hij geeft haar een hand, stelt zich voor, doet zijn jas uit, zet zijn rare, platte pet af, strijkt met zijn hand door zijn haar, schuift een stoel naar achteren en gaat zitten. In ieder café hetzelfde ritueel. Koffie, thee, een glas frisdrank. In elk geval iets zonder alcohol, want dit is zogenaamd hun eerste afspraakje. Aan het woord ‘date’ hebben ze beiden een hekel.

Telkens opnieuw hun eerste afspraakje, met hetzelfde korte kennismakingsgesprek.

Soms verzinnen ze andere namen voor zichzelf, een ander beroep, een andere levensgeschiedenis en proberen ze tijdens het luisteren en spreken hun lachen te onderdrukken. De leugens moeten wel geloofwaardig lijken. Ze vousvoyeren elkaar, tot het moment waarop de conversatie wat persoonlijker wordt. Dan zegt één van de twee: ‘U mag trouwens wel je zeggen,’ en dat is meteen het signaal om met het spelletje te stoppen. Kinderachtig, dat is het. Erg origineel is het ook al niet.

Laura meent dat ze wel eens een verhaal heeft gelezen, of een film heeft gezien, waarin een man en een vrouw een soortgelijke omgang hadden, met een paar van tevoren vastgestelde regels, maar die mensen hadden het spel in het leven geroepen omdat ze het seksueel opwindend vonden, een doorbreking van gewoonten, zoiets was het – terwijl zij en David het juist spelen om een ontwikkeling in hun gevoelens, en in de vriendschap zelf, zo goed mogelijk tegen te gaan. Het doel is: geen stel worden. Niet dieper op elkaars alledaagse leven betrokken raken. Binnen een uur betaalt één van de twee de rekening, de jassen worden weer aangetrokken, de rare pet gaat op, en vervolgens lopen ze naar Laura’s etage, waar ze een glas wijn drinken en met elkaar naar bed gaan. Een hotelkamer hebben ze ook wel eens geboekt. Rond middernacht breken ze op. Kus bij de deur. Tot de volgende keer. Nog geen nieuwe afspraak, dat komt later wel, per mail, want aan appen of telefoneren willen ze niet doen. Niet met elkaar.

Laura en David zaten bij elkaar op school, op het VWO, hij een klas hoger dan zij. Pas bij een reünie, anderhalf jaar geleden, raakten ze voor het eerst aan de praat en konden daar niet meer mee stoppen. Ze waren destijds verliefd op elkaar geweest, ontdekten ze. Veel te laat. Dat was grappig en droevig en ook wel raadselachtig en spannend: de gedachte dat ze, steeds als ze elkaar in de gangen, in de kantine, bij de fietsenstalling of op het plein hadden gezien, waren overvallen, gelijktijdig, door een brandende verlegenheid… Niet te geloven, haha!

Een deel van die verlegenheid was gebleven, of teruggekomen: ze hadden elkaar van alles verteld, er waren terloopse opmerkingen gemaakt over hun naderende scheidingen, meervoud, maar noch David, noch Laura had zich hardop afgevraagd hoe hun levens zouden zijn verlopen als ze op hun zestiende, zeventiende de moed hadden gehad om die blozende en dan weer bleke, duizelende stilte tussen hen te doorbreken. Voordat ze terugliepen naar de bar in de gymzaal en zich weer mengden met de groepjes vrienden en vriendinnen van vroeger, had David gezegd dat ze nu oud genoeg waren, eindelijk, voor een eerste afspraakje. Bij haar in de buurt. Daar zaten veel cafés, rustiger dan in het centrum, parkeren was er ook makkelijker ‘…en je moet er vooral geen reis voor hoeven ondernemen. Mocht het tegenvallen, dan ben je zo weer thuis.’

Ze herinnerde zich nog dat hij er wat aan had toegevoegd, over hozende regen, een lekke band, een opgebroken gracht, ander gedoe. Eenmaal weer thuis was tot Laura doorgedrongen dat zijn bezorgdheid ook op iets anders kon duiden. Voor hun allereerste eerste afspraakje had ze een fles witte en een fles rode wijn gekocht, dure, bij de slijter in plaats van de supermarkt, en ze had de witte koud gezet. David moest kunnen kiezen. Daarna had ze haar bed verschoond en nog eens het hele huis gestofzuigd, wat tegenwoordig geen inspanning meer was: haar ex was in de gezinswoning gebleven. Veel ruimer, meer kamers, maar wel buiten de ring.

Het is zeven minuten over half negen en David is er nog steeds niet. Het terras wordt voller. De ober vraagt of ze al toe is aan een tweede drankje. Laura zegt dat ze nog even wacht. Een jonge vrouw vraagt of ze één van de twee lege stoelen bij het tafeltje mag pakken, en wijst naar een vriendin die de hoek om komt en die zwaait naar haar en een andere vriendin. Nog voordat Laura heeft geknikt, tilt de vrouw de stoel al op, mompelt dankjewel en wijst naar het ding alsof het een trofee is. ‘Er is nog plaats, hoor, schatje!’ Flarden van gesprekken. Twee slonzige, langharige Franstalige mannen naast haar. Afgeknipte spijkerbroeken, slippers, vale T-shirts, één van de twee draagt een bandana als een slabbetje om zijn nek, de ander heeft een baard. Tegen een rugzak staat een gitaarkoffer die af en toe wegglijdt en dan weer wordt rechtgezet. Frans is nooit Laura’s beste taal geweest – ze kan proberen of ze wat van hun zinnen kan volgen, dat is een goede concentratieoefening.

Om kwart voor negen stipt stuurt ze David een mailtje.

Een telefoonnummer zoeken wordt lastig, dat weet ze al: er zijn veel meer mannen die D. van Vliet heten en in Amstelveen wonen. Als hij daar al woont. Ze heeft hem ook wel eens horen opmerken dat hij aan de rand of in de buurt van Amstelveen woont, en dan valt hij wellicht onder een andere gemeente. Het kan ook zijn dat hij zijn privénummer heeft afgeschermd. Voor een jurist is dat begrijpelijk. Aangezien hun huis groot genoeg is, woont David nog gewoon bij zijn gezin, op een zolderetage die in een paar weken tijd is verbouwd. Er is een keukenblok, er was al een badkamer met douche en wc, voor logés die ze toch maar zelden hadden. Niet ideaal, heeft hij wel eens gezegd, maar zijn kinderen komen regelmatig bij hem eten en kunnen ook gewoon bij hem aankloppen met vragen over hun huiswerk, of om tv te kijken, samen met hem. Dat scheelt een omgangsregeling. Die voor de zoon van Laura toch al niet meer nodig was. Hij zou een paar maanden na de scheiding op kamers gaan wonen, in Maastricht. ‘Vind je dat jammer?’ had David op de reünie gevraagd en Laura had ja gezegd, voor de zoveelste maal die avond, want alle gesprekken, met alle oud-schoolgenoten, waren min of meer hetzelfde verlopen. Hooguit had ze er in het gesprek met David aan willen toevoegen: maar nu opeens even niet. Het had haar vreselijk geleken om de komende tijd verliefd te zijn, almaar verliefder te worden, met Tim in de buurt.

Nog maar zo’n groot glas verse gemberthee. Ze legt haar vest op haar stoel, gaat naar binnen, naar de wc, zoekt tussen de rommel in haar tas naar haar lippenstift.

Op haar telefoon de melding dat er een mailtje is. Van David. ‘Ik ben er.’

Zonder haar make-up te hebben bijgewerkt, loopt Laura door het bijna lege café terug naar het terras. David zit op de plek waar zijzelf net zat, haar vest heeft hij op de stoel tegenover zich gelegd, zijn pet erboven op. Het is helemaal geen weer voor een wollen pet. Draagt hij die altijd, of enkel maar bij hun afspraken, een attribuut dat hoort bij een verkleedpartijtje?

‘Wat goed dat je er bent. Is er wat gebeurd?’

‘Ja. Mijn moeder is vanmorgen overleden, toch nog plotseling. Dus dat was een hoop geregel. En de komende dagen weer. Maar ik was hier al wel, net iets over achten. Ik zat daar.’ Hij wijst schuin in de verte, naar een houten bankje aan de overzijde van de rotonde, waarop zelfs bij slecht weer wel een paar onduidelijke figuren zitten, soms met een sixpack bier tussen hen in. Luide muziek. Het doorgeven van een joint. Wanneer je langs de bank loopt en te lang naar ze kijkt, te lang naar hun smaak, roept één van hen je meestal wel iets toe. ‘Partytime, baby!’ of: ‘Heb je haast, liefie?’ Dat David naast ze heeft gezeten, verbaast haar. En helemaal niet.

De ober zet twee glazen gemberthee neer. In de stilte die volgt denkt ze aan alles waar ze niet aan heeft willen denken, daarnet. En aan alle dingen waar ze tijdens en tussen hun afspraken niet aan wil denken. Dat hij een ander heeft. Dat hij meerdere vrouwen ziet. Dat hij alleen maar zeker wil zijn van af en toe seks. Totdat hij iemand vindt met wie hij serieus… Zoveel angst, en toch altijd weer vakkundig onderdrukt, opdat die bijna onschuldige tienerverliefdheid, die pas anderhalf jaar die naam mag dragen, het zou blijven winnen van de zorgen. Daarom wist ook niemand ervan.

Vriendinnen zouden kunnen vragen: ‘Maar hoe wil je het liefste met hem verder? Dit kan toch zo niet blijven duren?’ En die vraag zou haar nog veel meer beangstigen. De vraag naar een toekomst. Naar een vorm, een re-la-tie-vorm. Een nog lelijker term dan ‘date’ of de werkwoordsvorm ‘daten’.

‘Je bent er,’ zegt Laura, en drukt met de lange lepel een schijfje gemberwortel naar de bodem van haar glas. ‘En je was er dus al. Daarzo. Waarom?’ Hij geeft geen antwoord.

‘Wat zou je hebben gedaan als ik had afgerekend en naar huis was gelopen? Zou je me hebben gevolgd, tegengehouden? Gewacht hebben tot ik binnen was, hebben aangebeld?’ Schouderophalen. Uit de binnenzak van zijn jasje haalt David een al aangebroken pakje sigaretten, de aansteker zit erin. Hij geeft zichzelf vuur en rookt. Zonder te vragen of Laura er last van heeft. Hoeft ook niet. Ze weet dat hij als jongen rookte, en hij kan het nog even mooi als toen. Net als zwemmen, fietsen en schaatsen, zoiets verleer je kennelijk nooit. Net als verliefd zijn, nee, op David verliefd zijn: dat heeft ze ook nooit verleerd. Ze bleek er zelfs veel beter in te zijn geworden en denkt aan de tussenliggende jaren alsof het een landschap is of iets anders wat je je enkel maar ruimtelijk kunt voorstellen. Een tuin, een perk. Nog niet eerder hebben ze bij een eerste afspraakje zoveel, zo lang, zo verpletterend beschamend onhandig zitten zwijgen. Het valt de Franse hipsters op, die mee zwijgen, even onmuzikaal als zijzelf, dus niet in het Frans. De drie vriendinnen, met één van hen op de geleende stoel, zwijgen. Het zwijgen is een voortzetting van Laura’s stilte hier, op het terras. Van Davids stilte, schuin tegenover haar op het bankje, tien meter verderop, achter de rode bloemen met hun lange stelen, in het talud in het hart van de rotonde. Een voortzetting van minstens dertig jaar zwijgen – met onderbrekingen sinds de reünie.

‘Heb je eigenlijk wel gegeten?’ Nooit eerder heeft ze hem die vraag gesteld. David knikt. ‘Een boterham. Ik moest al in de auto huilen. Voor het eerst sinds tijden. Omdat ik wist dat ik jou zou gaan zien en geheel tegen de spelregels in zou gaan huilen. Ik huilde uit angst dat ik pas bij jou zou gaan huilen, terwijl je mijn moeder niet eens hebt gekend, ook dat nog. Idioot. Dus ben ik daar maar blijven zitten tot het ophield. Roken helpt, dat wist ik nog van vroeger.’

‘Wat is er zo verkeerd aan huilen? Een advocaat doet zoiets niet?’

‘Nee, dat is het punt niet. Jij moet mij niet hoeven troosten.’

‘Prima. Dan doe ik dat niet. Zie je? Ik heb nog geen arm om je heen geslagen. Keurig conform de deal. Geen contractbreuk. Zo is de vriendschap, niet anders.’

‘Fantastisch. Maar zelfs als je niks zegt, niks doet, troost je me. Voordat ik daar ging zitten, daartegenover, ving ik een glimp van je op, en alleen al het idee dat je hier zat, wachtend… is troost.’

Er staat een fles Spaanse rode wijn op het aanrecht, en een Pinot Grigio in de ijskast. De traditie is dat ze allebei één glas wit drinken, daarna een glas rood, die laatste meestal pas na het vrijen.

Zo deden ze dat de allereerste eerste keer, en zo zijn ze dat blijven doen. Het zou vanavond anders kunnen lopen, bedenkt Laura. Geen toneelstukje, dus ook geen seks, daar is hij waarschijnlijk niet voor in de stemming. Misschien blijft het bij kussen, langduriger dan gewoonlijk. Misschien dat David aandringt op het leegmaken van ten minste één van de twee flessen en dan moet blijven slapen. Stom dat ze nooit een extra tandenborstel heeft gekocht, voor een noodgeval als dit. Albert Heijn is nog tien minuten open. Ze wil horen over zijn moeder, bij haar thuis zal hij wel over haar vertellen, op het balkon kan hij roken, als hij wil mag het trouwens binnen, dan zet ze alle ramen tegen elkaar open en neemt ze zelf misschien ook wel een paar trekjes. Zoals ze daarover fantaseerde, vroeger: ‘Sorry voor de vraag, maar ik heb straks een mondeling… Zou ik ehm… een peuk van je mogen bietsen?’ Het dubbeltje of kwartje al in haar hand, voor als hij wilde dat ze ervoor betaalde. Sommige rokers vroegen om geld. ‘Neem deze maar,’ zou hij zeggen en de filter waaraan hij zelf al had getrokken bij haar lippen houden.

Het is nu niet het moment om hem deze grijsgedraaide meisjesdromerij op te biechten. Een nieuwe badhanddoek heeft ze trouwens wel. Donkerblauw, het prijskaartje er nog aan.

Davids moeder is dood en als hij straks is uitgepraat, zal hij vermoedelijk vragen hoe het voor haar is geweest, de dood van haar eigen moeder, nu alweer achttien jaar geleden. Niemand vraagt daar ooit nog naar. Geen vriendin. Haar ex-man nog wel eens, in de beginjaren. Tim alleen als ze er zelf op zinspeelt, dat wil zeggen: bij een jeugdherinnering, of na een uitvaart die ze heeft bezocht. Voor een zoon is zoiets nu eenmaal anders dan voor een geliefde. Ze weet al wat ze zo meteen zal zeggen. Ongeveer. ‘Vertel ik je nog wel eens, David. Nu gaat het om jou.’

Ze drinken hun thee zwijgend. Ontwijken elkaars blikken.

Laura wenkt de ober, haar pinpas al in de hand.

Nadat ze heeft afgerekend staan ze allebei op. Ze trekt haar vest aan, David zet zijn rare pet niet op, groet de Franse buren in vlekkeloos Frans, loopt achter haar aan in de bekende richting. Ze steken over. Voorbij de andere twee terrassen pakt David haar bij haar schouder, kust haar op haar wang.

‘Mooi, Lau, dat je bent blijven wachten. Dat je er was. Dat je bleef. Ik ga die kant op, mijn auto staat daar in een zijstraat.’ Hij haalt zijn neus op, veegt met de rug van de hand waarin hij de pet heeft, langs zijn bovenlip.

‘Ik begrijp het niet. Ga je weg?’ David draait zich al om, naar het andere zebrapad, dat leidt naar de stoep met de houten bank waarop hij een klein uur heeft gezeten, naast vreemden, verscholen achter hoge rode bloemen, rokend. Alsof zij het kan helpen dat haar aanwezigheid hem onbedoeld heeft getroost. Maar afspraak is afspraak. Geen stilzwijgende verlenging. Niet meer vanaf vandaag.