• door Levi Jacobs •
‘Ik heb mezelf eerst vernietigd en daarna weer opgebouwd’ *
| Twee haviksogen onder dikke, zwarte wenkbrauwen. Nog voordat ik goed en wel de draaideur van het Plaza Hotel door ben, hebben ze me gevangen. Ik ben een minuut of tien te laat. Verontschuldig me. ‘Maak je niet druk,’ stelt Eduardo Halfon (1971, Guatemala Stad) me gerust. We spreken Engels. Hij is voor het Passa Porta Festival in Brussel, waar hij een spookachtig verhaal voordraagt voor het thema ‘Ghosts’ en ter ere van zijn nieuwe roman Tarantula in gesprek gaat met Roderik Six.
Eduardo Halfon (foto: Vanessa Lara)
In de hotellobby staat alleen de roodfluwelen chaise longe waar hij op zit. Een prima plek voor een kort interview – een auteur als Halfon zal weinig tijd hebben, verwacht ik. Hij vouwt een a4’tje open en laat mij zijn schema van de dag zien. ‘We moeten om twaalf uur lunchen bij De Markten Café,’ zegt hij. ‘Daarna hebben we tot drie uur. We zouden samen wat boekwinkels af kunnen gaan.’ Ik ben even stil. ‘Of heb je andere dingen te doen vandaag?’
Binnen een halve minuut staan we buiten.
Halfon groeide op in Guatemala, tot hij op 10-jarige leeftijd met zijn ouders naar de Verenigde Staten vluchtte vanwege de burgeroorlog. Na zijn studie technische bedrijfskunde verloopt zijn Amerikaanse visum en is hij gedwongen terug te keren naar Guatemala, waar hij eerst aan de slag gaat als ingenieur in het bedrijf van zijn vader en later aan een nieuwe studie begint.
‘Ik was verloren, zat in een donkere periode. Mijn Spaans was weggezakt. Ik had hulp nodig. Wat ik had móeten doen, was naar een psycholoog gaan. Het ging niet goed met me. Maar ik ging filosofie studeren. Destijds – en ik geloof nog altijd – werd filosofie alleen aangeboden in een programma met literatuur, ‘Letras y Filosofía’. Ik was eind twintig en had nog nooit een boek gelezen. Maar ik werd geprikkeld, ik werd verliefd op literatuur. Ik las als een bezetene, verslond hele oeuvres. Het schrijven is voortgekomen uit het teveel aan boeken, alsof ik wat moest met het overschot.’
Halfon debuteerde in 2003 met Saturnus. Hierna volgden de verhalenbundels De Poolse bokser (Nederlandse vertaling 2019), Duel (Nederlandse vertaling 2020), de novelle Deuntje (Nederlandse vertaling 2021) en de roman Tarantula (Nederlandse vertaling 2024), waarvoor hij de prestigieuze Prix Médicis ontving.
‘Saturnus is geïnspireerd op Brief aan mijn vader van Franz Kafka. Het is een relaas van een zoon die zijn vader aanspreekt. De zoon is geobsedeerd met schrijvers die zelfmoord pleegden en de rol die de vaders hierin speelden. In Guatemala verscheen een recensie met de kop: ‘Wie redt Halfon?’. Iedereen dacht dat Saturnus een afscheidsbrief was. Bij mijn ouders thuis bestaat dit boek niet. Mijn vader beweert het nooit te hebben gelezen, maar ik weet dat hij dat wel deed. Dat heeft mijn broer verteld.’
Al kletsend struinen we door de rustige straten van Brussel. De zon breekt door en zo nu en dan houden we even stil. Bij de Passage du Nord, waar Halfon een foto wil nemen, leg ik hem het eerste citaat voor uit zijn werk.
Ik voel me geen Latijns-Amerikaan, vader. Weet u nog dat ik u dat zei? Ik voel me ook geen Europeaan. Geen Amerikaan, geen Pool, geen Arabier. Ik voel me helemaal niets. En al helemaal geen jood.
Saturnus, p. 32
‘Zo voelde ik me in die tijd. Ik had niets om op terug te vallen, was gespleten. Ik groeide op als een van de weinige joden in het katholieke Guatemala. Al mijn vrienden deden andere dingen. Ze vierden Kerstmis, deden hun communie. Ik mocht toekijken, maar niet meespelen. Ik heb me nooit onderdeel gevoeld van het land. Toen we naar Amerika vluchtten was dat precies hetzelfde. We waren buitenstaanders en in onze wijk in Florida sprak niemand Spaans. Ik heb me aangepast, de taal geleerd, maar ben nooit Amerikaan geworden. Eenmaal terug in Guatemala wist ik dat ik ook daar niet thuishoorde. Mijn Spaans was slecht en leek niet op dat van de Guatemalteken. Ik begreep de gebruiken niet, de omgangsvormen.
Die gespletenheid zit nog steeds in me. Ik denk in het Engels, dat is in zekere zin mijn moedertaal. Maar ik schrijf in het Spaans. Ik ga zitten, iedere ochtend, een paar uur lang, en dan laat ik de gedachten komen. De meeste tijd besteed ik aan het ordenen van de gedachten, die altijd in het Engels zijn. Vervolgens komen er – als ik mazzel heb – bruikbare zinnen, nog altijd in het Engels, en zodra ik ze op papier zet, is het Spaans. Soms ken ik het Spaanse woord niet of kan ik de juiste vertaling niet vinden. Dan pak ik een woordenboek.’
* Dit is het eerste gedeelte van het interview dat in Liter 117 is verschenen