door Stephan Sanders

James Baldwin stierf op 1 december 1987, in Saint Paul de Vence, het artistieke, Zuid-Franse dorp dat in niets leek op het New Yorkse Harlem waar hij in 1924 werd geboren. 
Ik weet nog precies in welk Amsterdams café ik zat toen het bericht van zijn overlijden me bereikte. Een oude studievriend kwam binnen, diende eerst wat roddels op over het politicologische instituut waar we gestudeerd hadden en liet toen in een tussenzin weten: ‘Trouwens, Baldwin gestorven.’ Meteen een gevoel van spijt en rouw, heel direct in mijn maag.
Spijt; ik had Baldwin nooit in levende lijve ontmoet, hij was een van de weinige auteurs die ik graag persoonlijk had willen leren kennen, ook al omdat ik als jonge student, achttien jaar oud, begon met het lezen van zijn boeken, op aanraden van een ouderejaars, die bevroedde ‘dat ik er nog veel van kon opsteken.’ Ik geloof dat de ouderejaars mij niet ‘kleurbewust genoeg’ vond – waar hij in die tijd ongetwijfeld gelijk in had.
Ik probeerde me in te leven in Baldwin als persoon, ook al omdat die man mij iets kon vertellen over kleur, homoseksualiteit en schrijverschap. Hij was in meer dan één opzicht mijn Voorbeeldman. Rouw; dit gesprek zou dus nooit meer kunnen plaatsvinden.
Maar ik realiseerde me al snel dat het sommige schrijvers gegeven is ook na hun dood eindeloos herlezen te worden. En Baldwin stond vanaf zijn eerste boek Go tell it on the mountain (1953) voortdurend in de belangstelling. Zijn dood heeft daar allerminst verandering in gebracht, integendeel: de laatste twintig jaar mag je spreken van een nog steeds aanhoudende Baldwin-golf. Iedere generatie is het opnieuw gegeven de auteur te ontdekken, als een persoonlijke trouvaille.

Baldwin heeft, zeker na zijn dood, een zachtmoedig aureool gekregen: dat komt door zijn gezicht, buitengewoon sympathiek en expressief, waardoor je het idee kreeg regel voor regel, zin voor zin zijn emoties te kunnen aflezen. Baldwins vrienden- en kennissenkring, die indrukwekkend groot was, helemaal passend bij een van de beroemdste Amerikaanse schrijvers, moet je gemengd noemen: bruin en zwart waren er vertegenwoordigd, maar ook wit. Zo onderhield hij directe banden met Robert F. Kennedy, de broer van, en de later vermoorde minister van Justitie.
Baldwin liet in 1948 zijn Amerikaanse geboortegrond achter zich, omdat hij vooral ‘een schrijver’ wilde worden, ‘not merely a Negro writer’. De Amerikaanse raciale verhoudingen waren toen in ieder geval zodanig, dat Baldwin er rekening mee hield dat zijn kleur een ernstige beperking zou inhouden voor zijn kunstenaarschap. Hij vertrok naar Parijs en daar ontmoette hij de Zwitser Lucien Happersberg in 1949: het zou leiden tot een levenslange verbintenis, tot aan Baldwins dood.
De zwarte Amerikaanse auteur had dus een witte, Europese vriend.
Het geeft je in ieder geval het idee dat Baldwin persoonlijk niet geloofde in een absolute, ondoordringbare kleurgrens, waardoor zwart en wit gedoemd zouden zijn gescheiden te leven. Veelzeggend is ook het verhaal dat de jonge James, als leerling van de lagere school in Harlem, les kreeg van de witte onderwijzeres Orilla Miller, die het enorme potentieel zag van de jonge Baldwin en hem liet kennismaken met boeken, films en de grote, wijde wereld buiten Harlem. Later zou Baldwin zeggen dat het hem ‘nooit lukte om white people te haten’ vanwege de stimulerende invloed van die docente.
Dat klinkt in mijn Nederlandse oren wat pathetisch en koket, maar ik ben dan ook niet geboren in het vooroorlogse New York, waar de rassensegregatie een heel reëel gegeven was. Baldwin moet oneindig vaak met het n-woord om de oren zijn geslagen en ook met het nog veel denigrerende andere n-woord, niet alleen thuis, maar ook in bibliotheken en gewoon op straat, door een dienstdoende politieman die hem op de 42ste straat, in Midtown Manhattan, sommeerde als de bliksem terug te gaan naar ‘zijn eigen’ getto Harlem.

Laten we de tijdgeest niet vergeten, die ook tijdens die opstandige jaren zestig van zwart Amerikaans protest niet vrij was van een haatdragende vooringenomenheid. Eldridge Cleaver, een bekende woordvoerder van de Amerikaanse Black Panthers in de jaren zestig, kon in zijn schotschrift ‘Soul on Ice’ (1968) Baldwins homoseksualiteit nog beschrijven als ‘een manifestatie van een raciale doodswens’.  Baldwin was ‘a faggot for the white man’ – een kontkruiper, in goed Nederlands. Want elke zwarte homoseksueel streefde volgens Cleaver naar deze onmogelijkheid: ‘een witte man te worden in een zwart lichaam.’ Voor onversneden racisme en homofobie kon je, zeker in die tijd ook heel goed terecht bij Amerikaanse ‘Black Nationalists’, die, net als de Nation of Islam griezelig veel standpunten gemeen hadden met de (witte) American Nazi Party (1958-1967).

Baldwin schreef de essaybundel The fire next time (1963), openend met de beroemd geworden brief aan zijn toen vijftienjarige neefje James, die in Harlem, New York woonde, zoals zijn oom vroeger ook had gedaan: ‘Want dit is je huis, beste vriend, dus laat je er niet uit verdrijven. Grote mannen hebben hier grote daden verricht en zullen die opnieuw verrichten. En wij kunnen van Amerika maken wat Amerika moet worden.’

Er is een toekomstperspectief, maar wat een werk, wat een ‘grote daden’ zullen er verricht moeten worden voordat Baldwins Amerika ook werkelijk een thuis kan zijn voor zijn neefje en hemzelf. Baldwin schrijft over ‘onmogelijke moed‘ die daarvoor nodig is. Noem Baldwin daarom ook niet te snel vergevingsgezind: zeker als het over de Amerikaanse politiek ging was zijn oordeel scherp, hard en soms op het moedeloos stemmende af. Nooit heeft Baldwin zijn landgenoten het idee gegeven dat die hele geschiedenis van de Trans-Atlantische deportatie en slavernij, en het daarop volgende kolonialisme in het Amerikaanse huis, op voorhand te vergeven vielen. Baldwin schrijft letterlijk over slavernij als ‘de zonde tegen de heilige geest die niet kan worden vergeven.’ Het onvergeeflijke aan die zonde is, dat die actief nagestreefd wordt en gewild is. Het Kwaad wordt zo op de troon gehesen. En ‘elke menselijke misdaad moet onder ogen worden gezien, wil verandering überhaupt mogelijk zijn.’ Baldwin verwachtte van zijn witte landgenoten boetedoening, ‘atonement’, een besef van verantwoordelijkheid voor die hele koloniale en van rassenwaan doortrokken geschiedenis, in plaats van de onwetendheid die zo gemakkelijk werd voorgewend.

In 1962 bekent Baldwin: ‘Ik heb de Kerk twintig jaar geleden verlaten’, maar dat zegt ook de Baldwin die altijd doordesemd bleef van christelijke noties. Hij was in zijn jeugd een jongens-prediker geweest, een preacher, net als zijn stiefvader David Baldwin, zijn puberstem kende de cadans van de gospel en de preek. Later als beginnend schrijver nam hij afstand van de christelijke instituties en hield er een radicaal soort humanistische visie op na, doorregen met Bijbelse visioenen. In zijn proza klinkt onverminderd de gospel door, toegesneden op zijn eigen stem, die door zoveel lezers als universeel herkend werd.
Over vergeving zegt Baldwin tijdens een interview in de jaren zeventig: ‘Als je niet in staat bent jezelf te vergeven, dan zal het ook nooit lukken anderen te vergeven.’ Dat is vanuit christelijk oogpunt een opmerkelijke visie. Jezelf vergeven is zoiets als een onmogelijke, acrobatische oefening.

Even persoonlijk: zelf heb ik het idee dat vergeving je ook maar gegeven moet zijn en dat je het niet aan of bij jezelf kan voltrekken. De Ander kan je vergeven en uiteindelijk zal die vergeving of genade moeten komen van God. Maar die christelijke God werd in het verleden ook ingezet om de handel en knechting van zwarte Afrikanen te rechtvaardigen. Zie het bekende bijbelverhaal van de vloek van Cham, of preciezer gezegd, de vervloeking van zijn nageslacht, te beginnen met Kanaän, die model zou staan voor alle gekleurde en zwarte mensen, gedoemd als zij zouden zijn om anderen te dienen als slaven.

Baldwin heeft een schrijversleven lang geworsteld met het tweesnijdende zwaard van het christendom. In zijn toneelstuk Blues for Mister Charlie (1964) beklimt een dominee de kansel, met in zijn ene hand de Bijbel en in de andere een shotgun. ‘Weet je, voor ons begon het allemaal met de Bijbel en het geweer. Het is goed mogelijk dat het ook weer eindigt met de Bijbel en het geweer.’
Tegelijkertijd was Baldwin bekend met het werk van christelijke, soms ook witte abolitionisten, die zich al in een vroeg stadium tegen de slavernij keerden. Zijn goede vriend Martin Luther King jr. (1929-1968) was een voorbeeld van het bevrijdende christendom, dat het bijbelboek Exodus centraal stelde, de wegvoering uit de slavernij.

Het is de ‘gemakkelijke vergeving’ waartegen Baldwin zich verzet: de vanzelfsprekendheid waarmee Amerikanen (en Europeanen) die zelf geen deportatie -en slavernijgeschiedenis met zich meeslepen, menen dat met het tonen van een beetje van goede wil die ‘erfzonde’ wel vergeven is. Het is die vergeving-op-de-automatische-piloot waarvan de Joodse filosoof Emmanuel Levinas (1906-1995) zei: ‘Een wereld waarin de vergeving almachtig is, wordt onmenselijk.’
Vooraleerst eist Baldwin zelfkennis van heel Amerika, een confrontatie met het eigen verleden, de eigen wetten, de geschiedenis van raciale onderwerping en segregatie. Elke onwetendheid, elke gespeelde onschuld is hier desastreus.
Baldwin: ‘De enige manier om de wereld en de beschaving te redden, is door de prijs van de zelfkennis te betalen. Die prijs is hoog, die prijs dat ben je zelf.’

Ondertussen is na Baldwins dood, ook door actiegroepen als Black Lives Matter, die agenda van confrontatie met het verleden weer hoogst actueel. De kreet ‘decolonize’ is in Amerika, maar ook in Europa een standaarduitdrukking geworden. Baldwin zou zeggen: ‘Mooi, fijn, nu moet het nog even gebeuren.’
Vergeving is niet te geef: op z’n minst zal degene die om vergeving of vergiffenis vraagt zich diepgaand moeten vergewissen van wat er gebeurd is, toen ‘ie besloot een paar eeuwen even niet op te letten.
Baldwin meende dat ‘vergeven ook is: het menselijke verlangen om te genezen, om geheeld te worden.’
Dat vergt arbeid, Treuerarbeit, en daarna: woorden die worden omgezet in daden.
Ik realiseer me dat ik inmiddels de leeftijd heb bereikt (63) waarop Baldwin stierf. Hij werd de zwarte mentor die ik in mijn jeugd moest missen. Wat heeft die man mij veel gegeven.