• door Joost Pollmann •
Het verhaal ‘Een raam zonder uitzicht’ verscheen in Liter 114. “Ik reis door de wereld als einzelgänger, in een toestand van verregaande introvertie. Onderweg maak ik geen vrienden, doe ik niet aan smalltalk, ik wissel enkel informatie uit met obers, hotelreceptionisten, fietsverhuurders. Eenmaal op reis verdampt de behoefte aan contact. Ik zwijg en neem de wereld in mij op. Ik kruip in mijn schulp […].”
Joost Pollmann (1957) schrijft al een kwart eeuw voor de Volkskrant over tekenkunst, organiseerde tentoonstellingen en publiceerde de bundels Schertsfiguur en Sneu karma.
Een raam zonder uitzicht
Entree
Zielsalleen in een hotelkamer: veel mensen associëren dat met eenzaamheid, ik niet. Voor mij betekent het veiligheid, rust, afstand. Zodra ik de deur dichttrek is de wereld weg: Niet storen. Er moet een makkelijk te bedienen flatscreen aan de muur hangen en op het nachtkastje moet een glas bier klaar staan, daarna kan het zappen beginnen. Meer is het niet. Het raam, dat nooit helemaal open kan, biedt uitzicht op een binnenplaats of geparkeerde auto’s. In de hotelgang vaag het geluid van een lift die stopt of vertrekt. Lege hangers in een lege kledingkast.
Ik noem dit stilleven de hotelervaring en ben eraan verslaafd, maar kan die verslaving eigenlijk niet betalen. Daarom beland ik vaker wel dan niet in goedkope etablissementen waar ik word opgelicht, lastiggevallen met onsmakelijk burengerucht of vanwege brandalarm mijn bed uit moet. Automaatkoffie bij het ontbijtbuffet.
Laten we maar inchecken.
Binnen
De meeste hotelkamers zijn zo neutraal ingericht dat ik er nauwelijks specifieke herinneringen aan bewaar: ze overlappen elkaar naadloos. Generiek bestaat de inventaris uit een bureautje met stoel, een- of tweepersoonsbed, gestofzuigde vloerbedekking, televisie aan de muur, een nachtkastje en een kledingkast (die een hoes voor de stomerij of een kluisje kan bevatten). Handdoeken en een badmat, opgevouwen. Een wandkapstok. Gordijnen. Soms een minibar of bagagerek. Een prullenbakje met een nog schone zak erin. Lampen die alleen aangaan als je de kamerpas in een daartoe bestemde gleuf hebt gestoken. Op het bureau staat een telefoontoestel (bel #9 voor de receptie) en doorgaans ligt er een plastic map met informatie over het hotel en zijn bezienswaardige omgeving. De asbak is voorgoed verdwenen.
In de badkamer altijd spiegels, meestal een föhn, douche en/of bad, flaconnetjes amberkleurige shampoo, in plastic verpakte bekers. Ik vind dat zonde van mijn Carlsberg Elephant, een Starkbier met 7,5 procent alcohol en koop daarom zelf een stevig glas, bijvoorbeeld in Kaufhaus Karstadt in Dortmund of bij de kringloopwinkel in de Severinstraße in Keulen. Zum Wohl. Het eerste vel wc-papier is – geste voor de gast – omgevouwen tot een puntje.
Iets gevarieerder zijn de reproducties of kunstwerken die aan de muur hangen. Het geaquarelleerde boeket. De foto van vroeger. Een poging tot moderne kunst. Ouderwetse Franse hotelkamers hebben streepjesbehang. In designhotel Tryp by Wyndham aan de Plantin en Moretuslei in Antwerpen werd ik aangestaard door de scheve ogen van de jonge vrouw die de Vlaamse primitief Petrus Christus rond 1470 heeft geschilderd. Haar hooghartige hoofd vulde de hele wand achter het bed. Onwillekeurig keek ik naar haar terug en pas toen ik het licht uitdeed, stopte het dwingende oogcontact.
Een onmisbaar attribuut in elke hotelkamer is de deurhanger met ‘Niet storen’. Gemaakt van polystyreen kunststof, resistent tegen oplosmiddel en lichte chemicaliën en niet makkelijk ontvlambaar. Volumekorting bij aanschaf van 30 of meer stuks.
Het raam
Als mens met twee linkerhanden houd ik mij verre van doe-het-zelfzaken en dus is ook het bijbehorende jargon mij vreemd. Ik heb moeten opzoeken wat de vaktermen zijn voor de mechanieken die maken dat hotelramen nooit wagenwijd open kunnen. Dat zijn: de kierstandhouder en het kiepraam. Beide zorgen ervoor dat het raam zodanig in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt dat je alleen een hand of desnoods een neus naar buiten kunt steken. Wat daarvan de voordelen zouden zijn, wordt als volgt beschreven: ‘Een kierstandhouder is eigenlijk hetzelfde als een deurketting. Je kan hem gebruiken om ongewenste gasten buiten de deur te houden.’ En: ‘Het grootste voordeel van een kiepraam is dat je met een kleine trek aan de hendel frisse lucht binnenhaalt, zonder een raam volledig open te zetten. Hiermee ontzeg je bijvoorbeeld vogels toegang tot je huis.’
Zogenaamd gaat het erom mogelijke indringers te weren, maar ik vermoed dat de ingrepen vooral zijn bedoeld om de hotelgast binnen te houden. Niet zozeer wegens vluchtgevaar (al bestaat er zoiets als de slaappiraat of hotelschuimer die in accommodaties overnacht terwijl hij weet dat hij de rekening niet kan of wil betalen), maar omdat de hotelgast suïcidaal gedrag zou kunnen vertonen en een poging kan doen om uit het raam te springen. Wanneer hij, of zij, zich eerst met veel moeite door een smalle spleet moet wurmen om een einde te maken aan het hotelbestaan, dan zal hij of zij vermoedelijk liever op zoek gaan naar een andere aanpak.
Het kan ook zijn dat men gasten die zich te buiten gaan aan drugs en alcohol tegen zichzelf wil beschermen. Op 13 mei 1988 viel jazztrompettist Chet Baker, verslaafd aan heroïne, uit een raam van het Prins Hendrik Hotel aan de Amsterdamse Zeedijk. Een aan Baker gewijde website beweert overigens dat het bewuste raam ‘slechts een klein stukje te openen was, erg lastig om daar per ongeluk uit te vallen.’
Aangezien ik zelf hoogtevrees heb en duizelig word als ik vanaf een hogere verdieping naar beneden kan kijken, ben ik wel blij met kierstandhouders en kiepramen.
Buiten
Als je de folders moet geloven bieden de meeste hotelkamers uitzicht op tuinen, bossen, glooiende heuvels, meren en/of zeeën: glossy panorama’s om vanaf je balkon te savoureren met een gintonic in de ene en een liefje in de andere hand. Vlekkeloos blauwe luchten daarboven. Maar in de categorie hotels waar ik doorgaans verblijf, is de horizon onzichtbaar. Zou je de afstand van het vensterglas tot aan de verste muur buiten willen meten, dan heb je soms aan één rolmaat genoeg. In mijn geval (geen algemene geldigheid, want Van Gogh zei dat elk mens de wereld filtert door zijn eigen temperament) bestaat het landschap gewoonlijk uit regenpijpen, ventilatieschachten, afdakjes met golfplaat, muren met barokke vochtplekken waar ik ter compensatie van alles in denk te zien, bijvoorbeeld de Madonna met Kind, kozijnen met onaangeroerde vitrage, duiven en duivenpoep en helemaal beneden lege kratten naast een afvalcontainer. Er groeit niets, op wat schaarse vetplantjes (sedum), algen en mossen na. Grijsbruine composities dus, weerzin en verveling. Hoe noemde men dat vroeger? Landerigheid. Maar niemand dwingt je om uit het raam te kijken.
Zappen
Zonder televisie is de hotelkamer dood. Het zwarte oog hangt hoog aan de muur of sluimert op een bureautje van fineer, totdat ik op de afstandsbediening de rode knop indruk en een Duitse krimi, een Vlaams journaal of een Engelse voetbalwedstrijd in beeld verschijnt. De kamer komt abrupt tot leven. Ik neem plaats op een gemakkelijke of desnoods ongemakkelijke stoel, glaasje bij de hand, en zap van zender naar zender in afwachting van een programma dat de wereld buiten doet vergeten. Vaak ontbreekt een stoel door ruimtegebrek en moet ik liggend op bed kijken, waar ik geen fan van ben omdat het hoofdbord te hard of het kussen te zacht is. Nekpijn is het gevolg.
‘Zappen is een manier van televisiekijken waarbij vaak van kanaal wordt gewisseld, met het doel iets interessants te vinden,’ aldus Wikipedia. Maar wat wil de zapper eigenlijk en is het waar dat hij naar ‘iets interessants’ op zoek is? Als doorgewinterde escapist weet ik dat je op een avondje rondkijken vooral van vluchtheuvel naar vluchtheuvel springt, opgejaagd door mysterieuze prikkels. De dingen waar je oog aan haakt hoeven niet groots en meeslepend te zijn. In Hotel Westermann te Osnabrück heb ik met een infantiele gelukzaligheid genoten van Garten & Lecker (‘Eine außergewöhnliche Sommerreise durch romantische und wilde Gärten in Nordrhein-Westfalen!’), waarbij tuinbezitters koken voor hun gasten nadat ze die hebben rondgeleid in hun groene paradijsje. Ontroering, kitsch, gezelligheid. De hotelkamer schept afstand tot de alledaagse werkelijkheid en maakt sentimenteel. Is dat het? In Manchester wist ik maar één televisiezender tevoorschijn te toveren en dat was cnn, zodat ik urenlang naar Amerikaanse talking heads moest kijken en luisteren. Ik was niet ontroerd.
De muren
De wereld, dat ben jij. De hel, dat zijn de anderen. Sartre beweerde het laatste, Krishnamurti het eerste. En deze goeroe schreef ook: ‘Het is goed om alleen te zijn. Ver van de wereld verwijderd zijn en toch door haar straten te lopen, dat is alleen zijn.’
Ik reis door de wereld als einzelgänger, in een toestand van verregaande introvertie. Onderweg maak ik geen vrienden, doe ik niet aan smalltalk, ik wissel enkel informatie uit met obers, hotelreceptionisten, fietsverhuurders. Eenmaal op reis verdampt de behoefte aan contact. Ik zwijg en neem de wereld in mij op. Ik kruip in mijn schulp, de hotelkamer is een schulp. In The Unnamable schrijft Beckett: ‘Hij bevindt zich in de stilte, hij zit in zijn eigen verhaal.’ En dit naamloze personage denkt: ‘Ik heb muren nodig, dikke en degelijke muren. Ik heb een cel nodig, voor mij alleen.’
Ik zit dus in mijn eigen verhaal, stil en observerend. Maar welk verhaal is dat? In de afzondering van de hotelkamer ben ik onaanraakbaar, onzichtbaar, onvindbaar. Afgeschermd door muren (die soms van bordkarton lijken). De hotelkamer als verdwijntruc. Je kunt je afvragen in hoeverre dit te maken heeft met de vermissing van mijn vader. In een hotelkamer op Curaçao werden in 1978 zijn spullen gevonden, waaronder een wekkertje van het merk Peter en een stapel bankbiljetten, maar van hemzelf geen spoor. Nooit meer. De vader als ontsnappingskunstenaar. Wat hij daar deed, weten we niet, wat hij dacht en voelde: geen flauw idee, want hij sprak bijzonder weinig over zijn innerlijke toestand. Ik kende hem niet, hij liet zich niet kennen. Je zou kunnen denken dat ik mijn vader zoek, in al die hotelkamers, maar dat zou een leugen zijn, romantische onzin.
Wat ik zoek is de afstandsbediening, en mijn bier. De mobiel is uitgezet: niemand kan mij hier bereiken. De wereld bestaat alleen nog als televisiebeeld.
Het vertrek
En dan zit het erop. Na het laatste ontbijt met lift of trap terug naar de kamer en je spullen bij elkaar zoeken. Explosie wordt implosie, als je je verblijf versneld zou afspelen. Maar in mijn geval is pakken zo gepiept. Tandenborstel, kam, pillen (Kalium Losartan 50 mg) en Nivea in het toiletzakje, je kleren ‘n beetje opvouwen en samen met boek, proviand en oplader in de schoudertas, klaar. Belangrijker is de nabeschouwing van de logeerpartij, de afscheidsblik. Dag flatscreen. Dag stoel naast de tafel. Dag uitzicht. Lichte gêne bij het zien van de geleegde blikken en/of fles in de prullenbak. Kreukels in de lakens, nog een tastbaar bewijs dat je tijd hebt doorgebracht in die paar kubieke meter, slapend, wakend, dag- en nachtdromend. Een gevoel van weemoed, dat het alweer voorbij is en je hier vermoedelijk nooit zult terugkeren. Alle afscheiden zijn hetzelfde, op één na. En als je weg bent komen er meteen weer nieuwe gasten: niks zo hoerig als een hotelkamer.