door Jaap Goedegebuure

Over Man zonder rijbewijs van Oek de Jong | Speech bij de boekpresentatie op 20 september 2022 in het tuinhuis van Atlas Contact aan de Prinsengracht in Amsterdam | In 2011 was Oek de Jong de eerste gastschrijver van Liter

 

| Zo’n jaar of drie geleden zaten Oek en ik weer eens bij te praten. Midden in dat gesprek zei hij, lichtjes glunderend: ‘Ik heb nog een nieuwtje.’ ‘Zijn jij en Jeanne inmiddels in het huwelijk getreden?’, sneed ik hem gretig de pas af. ‘Nee, dat niet, maar het is minstens zo belangrijk: ik heb mijn rijbewijs gehaald!’ Wel, dat was groot nieuws, in navolging van Gerard Reve mochten we gerust van een blijde tijding spreken. Want dat Oek tegen zijn zeventigste zo maar het chaufferen onder de knie zou krijgen, en dat met niet meer dan één keer examen doen – hij was zelf de laatste die daar van tevoren op gerekend had, zoals we kunnen lezen in het boek dat vandaag ten doop wordt gehouden. Het moet gezegd dat hij over zijn theorie twee keer deed, maar dat schijnt alle intelligente Nederlanders te overkomen. Die gaan er vrijwel zonder uitzondering van uit dat de verkeersregels een makkie zijn, dus bereiden ze zich zeer zuinigjes  voor, met het bekende pijnlijke en ook wel beschamende fiasco tot gevolg. Ik spreek hier, heel deemoedig, uit ervaring.

Op de lezers van Oek de Jong – en naar ik aanneem bent u dat allemaal – zal Man zonder rijbewijs een vertrouwde, maar tegelijk ook verrassende indruk maken. Verrassend omdat het nu eens geen lijvige roman is of een doorwrocht essay is, maar een memoir, een vorm waaraan Oek zich voor het eerst in zijn lange en rijke loopbaan heeft gewaagd. Wat mij betreft is hij ook voor die toets in één keer geslaagd. Man zonder rijbewijs is echt een memoir, dat wil zeggen een autobiografisch verhaal met als focus één of twee cruciale levensfeiten dan wel levensfasen die onderling met elkaar verknoopt zijn en zo een existentieel thema zichtbaar maken. (Zo, dat is er uit.)

Vertrouwd is Man zonder rijbewijs omdat het, indringender en persoonlijker dan ooit eerder in Oeks oeuvre, maar dat is nu eenmaal eigen aan een memoir, de stof herwerkt die al eerder te vinden was in zijn twee coming of age-romans, Opwaaiende zomerjurken en Pier en Oceaan. Hoe twee dominante verhaallijnen, de jacht op het rijbewijs én het autobiografische verhaal over de vader, de moeder, het kind met elkaar worden vervlochten en verknoopt, wordt meteen manifest in een van die krachtige openingsscènes waarop Oek het patent heeft:

‘De jongen – hij is zeventien – rijdt in de auto van zijn moeder over een weg tussen de akkers en verliest de controle over de wagen. Zijn moeder zit naast hem. Hij heeft net geschakeld naar de hoogste versnelling. De auto gaat hard, te hard voor de bocht die hij nadert. De weg is smal, en er staat een boom in die bocht. Ze schreeuwt dat hij moet stoppen, maar hij stopt niet.’

Pas aan het slot van Man zonder rijbewijs worden we gewaar hoezeer deze krachtige prelude ook leidmotief is. De jongen wist zich altijd nog tot de moeder aangetrokken, maar toch zat er van meet af aan een barst in hun band. Er ontbrak iets, en dat speelde op toen hij min of meer moedwillig uit de bocht vloog. Verzet, dat is het woord, verzet dat een harmonieuze verhouding blokkeerde, niet alleen met de moeder, maar ook met de vader.

De wortels van dat verzet worden hier tot op het bot blootgelegd, tot klaarheid gebracht en tenslotte ook afgedaan. Niet dat de verteller zijn vroegere ik en zijn ouders nu door en door kent. Hij weet dat zoiets niet mogelijk is, een ander kennen. Wel is hij ervan doordrongen dat ‘we allemaal uit dezelfde stof zijn gemaakt en in onze basale behoeften sterk op elkaar lijken. De ander wordt steeds meer mijzelf. Ik hoef hem niet te kennen om hem te begrijpen.’

Begrip, daarom gaat het hier, begrip wat er tussen het kind en zijn ouders scheef zat, en dus ook begrip waarom het zo lang heeft geduurd voordat er ernst werd gemaakt van de rijvaardigheid. Dat ligt niet alleen aan de menigmaal door mij waargenomen omstandigheid dat Oek zich net als zoveel andere Amsterdamse schrijvers, kunstenaars en intellectuelen liever liet rijden dan dat hij zelf reed, liefst door een echtgenote dan wel een geliefde of een vriendin, en als het echt niet anders kon door een vriend.

De verkrijging van het rijbewijs en de moeite die ervoor moest worden gedaan is de laatste stap in – ik durf het haast niet te zeggen, maar doe het toch maar – het proces van volwassen worden, het je vrij maken van al te knellende banden en herinneringen, het tot stand brengen van je uiteindelijke emancipatie.

Man zonder rijbewijs behelst niet alleen een werkelijk gebeurd verhaal, maar ook een verhaal dat onder die werkelijkheid de diepere laag van de waarheid aanboort. Oek doet dat door het ik regelmatig in te ruilen voor het hij van de niet met name genoemde jongen, een jongen die opgroeit op een niet met name genoemd eiland waarvan we natuurlijk allemaal weten dat het Zuid-Beveland is, verbonden met drie dammen aan twee andere voormalige Zeeuwse eilanden en het Brabantse vasteland. Al die arrangementen zijn gedrenkt in een persoonlijke mythe, en dat verleent ze nu net de conditie die de diepere waarheid extra kleur geeft.

Als Zeeuw en generatiegenoot van de auteur ben ik natuurlijk niet echt in staat om objectief waar te nemen, maar toch hou ik graag vol dat er van dit memoir geen woord gelogen is. Het is geen ‘fantasterij’, om met Oeks Friese grootvader te spreken. Die hield zich om principiële redenen ver van verzonnen verhalen, net als mijn Thoolse oom. Op gevaar af dat ik bij sommigen van u in herhaling val, rakel ik toch nog maar even op wat die oom zei toen ik een jaar of wat geleden samen met Oek aan zijn tafel verzeild raakte. Na de maaltijd, de Schriftlezing en het dankgebed vroeg onze gastheer zonder veel omhaal aan Oek wat voor werk hij deed. ‘Ik schrijf’, zei Oek. ‘Niks as leugens zeker’, was de prompte reactie. Ik denk dat ik mijn oom binnenkort maar eens moet laten weten dat daar met Man zonder rijbewijs verandering in gekomen is.

Om de doop van dit mooie boek nog wat meer luister bij te zetten  sluit ik af met een gedicht van een favoriete auteur van Oek en mijzelf. Ik heb zijn naam al genoemd. Het gedicht, ‘Quia absurdum’, telt twee regels en is van Gerard Reve:

Je boek is af, je drinkt niet meer, je hebt je rijbewijs:
wat wil je verder nog voor godsbewijs?

N.a.v. Oek de Jong, Man zonder rijbewijs. Atlas Contact, Amsterdam 2022, 224 blz., hardcover € 27,99, paperback € 22,99