• door Judith Bravenboer •
Over Machteld Siegmann, Wachter op de morgen |
‘Je kunt niet weglopen van jezelf, wel? Op den duur kom je jezelf toch weer tegen.’ Weglopen is dan ook het laatste wat de 72-jarige Tak in Wachter op de morgen doet. Terwijl zijn kleindochter Aria op het punt staat te bevallen, zit hij op de bank bij haar buurman Filip. Taks huis is tijdelijk onbewoonbaar nadat een vrachtwagen naar binnen is gereden en deze nacht vlak voor kerst vormt het decor voor een goudeerlijk verslag van zijn leven. Een leven waarin zijn lieve vrouw Chrissie wordt gemist omdat ze is overleden en zijn dochter Marina niet meer in beeld is door onherstelbare misstappen. Waarin hem zijn bastaarddochter Ide wordt aangepraat en waarin we meemaken hoe Taks vriend Dingeman tijdens hun tewerkstelling in Duitsland onwetend een Christuskop meezeult, terwijl ‘we allemaal [dachten] dat Dingeman God vaarwel had gezegd.’ Het is een verhaal van terugblikken en belijden, maar ook van geloven en verwachten. ‘Het wordt langzamerhand tijd de hoop het woord te geven in plaats van de wanhoop.’ Om in overgave geen vernedering te ervaren, maar ‘genade en het begin van iets nieuws.’
De lezer deint mee op de woorden van Tak, zijn contemplatie wordt jouw contemplatie, zijn biecht de spiegel om je eigen leven in te bezien. De vanzelfsprekendheid waarmee de dingen in zijn leven gingen zoals ze zijn gegaan, roept sympathie op, maar steekt ook. Taks eerlijkheid doet in eerste instantie volmaaktheid vermoeden, hij is innemend en zachtmoedig. Maar naarmate het verhaal vordert, blijkt het een man van gelijke bewegingen als ieder ander, met fouten, twijfels en onbuigzame verlangens. Hij is een compleet mens, hard en rauw en onverbiddelijk, maar ook teder en liefdevol en welwillend. Onder zijn aanraking wordt hout zacht, ‘soms denk ik dat de boom Gods eerste versie van de mens was.’
Zijn gedachten vormen zich onder je ogen, de schrijfstijl doet mee met de onvoltooide en voortgaande reflectie op zijn leven. Het is een meesterlijke monoloog, die zichzelf moeiteloos voortstuwt. Voor Tak kwam het inzicht met de jaren, voor de lezer wordt het met elke zin een beetje duidelijker.
Er wordt veel gewacht in het boek, bijna teveel. Taks overleden vrouw wacht hem op in het te herstellen huis, de gemeente wacht tot Tak doodgaat, zodat ze het huis kunnen slopen. Terwijl zijn vrouw altijd heeft gewacht op de terugkeer van hun verloren dochter die niet kwam, wacht Tak op zijn achterkleinkind. ‘Wachten [is] het meest lonend wanneer we bereid zijn te wachten op wat het dan ook is dat ons gegeven zal worden.’ De titel stuurt naar Psalm 130, waarin gewacht wordt op verlossing en vergeving. Tak zegt het aan het slot zelf tegen zijn trouwe luisteraar Filip: ‘Ik voel zelfs de behoefte dat u mij vergeeft, nu u alles van mij weet.’ En bij ons is vergeving, dat spreekt vanzelf.
• Machteld Siegmann, Wachter op de morgen. Ambo|Anthos, Amsterdam 2022, 216 blz., € 21,99.