door Jaap Goedegebuure

Over Jeroen Brouwers, Cliënt E. Busken, en de monografie van Lodewijk Verduin, Eenzaamheid in eindeloos meervoud – het oeuvre van Jeroen Brouwers |

Bij de verschijning van zijn naderhand met de Librisprijs bekroonde roman Cliënt E. Busken liet Jeroen Brouwers weten dat zijn actieve schrijverschap daarmee waarschijnlijk zou eindigen. Vanwege lichamelijk ongemak ontbrak hem de kracht. En dus komt Lodewijk Verduins monografie Eenzaamheid in eindeloos meervoud – het oeuvre van Jeroen Brouwers op een gepast moment. Nu Brouwers’ werk lijkt te zijn afgerond, is de kans groot dat dit diepgravende commentaar langer houdbaar zal blijven dan eerder verschenen studies over Brouwers. 

Met Cliënt E. Busken zette Brouwers een flinke accolade bij zijn oeuvre. Allereerst is daar het verhaal. Deze laatste roman is vormgegeven als de innerlijke monoloog van een bejaarde man. Tegen zijn wil is hij opgenomen in een verzorgingstehuis, letterlijk gekluisterd aan zijn rolstoel, overgeleverd aan goedbedoelende maar ook bedillerige verplegers en opgesloten in wat je medisch zou kunnen duiden als afasie. Zijn gedachten tollen wild in het rond, wat hij wil zeggen onttrekt zich geregeld aan passende formuleringen. Het resultaat is een woest kolkende stroom van waarnemingen, sensaties, emoties en vooral herinneringen, door Brouwers gekanaliseerd in proza dat vanwege het associatieve en springerige karakter veel gemeen heeft met poëzie, die van woordkunstenaar Lucebert voorop. Een voorbeeld: ‘Ook is nog mogelijk hier een verschijnsel waar te nemen dat vrouw en man tegelijk is, bij zulke constellatie spreekt men van hermafaat thermostaat hermafant hermafondiet hemafondant.’ Van rechtstreekse beïnvloeding door de dichters van Vijftig lijkt me overigens geen sprake, daarvoor is het taaleigen van Cliënt E. Busken al te zeer Brouwers’ onvervreemdbare eigendom. Je hoeft alleen maar vroeger werk als de novelle Zonder trommels en trompetten of het verhaal ‘Een tafereeltje van Jan Steen’ te lezen of te herlezen om dat bevestigd te zien.

Behalve de stijl, altijd nog een prominent en niet te missen aspect van Brouwers’ proza, is er de thematiek. Cliënt E. Busken is de zoveelste roman in dit oeuvre die in het teken staat van uitzichtloos isolement en de wens daaraan te ontsnappen, als het moet in de dood. Dat isolement wordt steevast aanschouwelijk gemaakt in situaties en ruimtes met een sterk symbolisch gehalte. De mannelijke ik-figuren komen vast te zitten in een lift, herinneren zich het traumatisch verblijf in een Japans concentratiekamp of een door wrede paters geleide kostschool, zijn in het midden van hun leven verdwaald in een donker bos, of weten zich gevangen in een sleets geworden liefdesrelatie. Het isolement heeft niet zelden zijn oorzaak in het gevoel afgesneden te zijn van wezenlijk contact met anderen. Daarbij spelen onmacht én onwil een rol. In wezen gaat het allemaal terug op wat je een haast mythische oergebeurtenis zou kunnen noemen: het moment waarop de zevenjarige Jeroen Brouwers door zijn moeder werd afgeleverd bij de kostschool. Aan dat moment, keer op keer door hem beschreven en verbeeld, ontspringt de ambivalente kijk op vrouwen, moeders voorop, en de afkeer van het leven überhaupt. Ook wat dat betreft maakt Cliënt E. Busken de cirkel rond.

In zijn monografie onderwerpt Lodewijk Verduin de hier genoemde aspecten van Brouwers’ schrijverschap aan een diepgravende analyse. Zonder twijfel is zijn boek het beste wat er over deze auteur en zijn werk geschreven is. Maar behalve dat is het ook het visitekaartje van een essayist die al van zich heeft doen spreken als redacteur van het literaire tijdschrift Tirade en recensent voor De Groene Amsterdammer en De Nederlandse boekengids. In een elf pagina’s lange inleiding laat Verduin weten waar hij staat: aan de kant van auteurs die het de lezer moeilijk maken. ‘Grote literatuur komt voort uit wrijving. Tussen zelf en ander, gemeenschap en individu, ik en wereld. De schrijvers die mij het meest fascineren schrikken hier niet voor terug, maar verdiepen zich juist in deze frictie, blijven graven tot ze de essentie ervan helder krijgen.’ Wie zichzelf, zoals Jeroen Brouwers dat doet, op het spel durft te zetten, riskeert een nooit te doorbreken eenzaamheid. Om het te zeggen met de door Verduin geciteerde Walter Benjamin: ‘De kraamkamer van de roman is het individu in zijn afzondering, dat niet meer in staat is zich over zijn grootste bekommernissen exemplarisch uit te spreken, zelf zonder raad zit en geen raad weet te geven.’ Geen uitzicht op het herstel van de teloor gegane eenheid, laat staan verlossing of verzoening, hooguit gestileerde wanhoop. Daar komt in Verduins visie het schrijverschap van Jeroen Brouwers op neer. In de conclusie van zijn boek citeert hij een passage uit de roman Het verzonkene die hij als cruciaal ziet: ‘Waar ik was in mijn leven, sedert ik mij bewust ben, ik was gevangen: – in Japanse interneringskampen, in pensionaten, in kazernes, in godsdienst en moraal, in familiebanden, in huwelijk, in werkkring, in literatuur, in herinneringen, in naïveteiten, in verslavingen, in idealen, in droombeelden, in frustraties, in angsten, in twijfels, in depressies.’

Brouwers hoort bij de schrijversfamilie van de ik-zeggers, de auteurs die de eigen persoonlijkheid onophoudelijk spiegelen in de door hen opgetrokken wereld van woorden, onverschillig of er van die woorden romans, essays, kritieken of brieven zijn gemaakt. ‘De autobiografie van de schrijver is niet de weergave van werkelijk (of waarlijk) door hemzelf “beleefde” gebeurtenissen, maar is zijn werk zelf,’ liet hij in zijn grote roman De zondvloed weten. Indachtig die verklaring zoekt Verduin de persoonlijkheid Brouwers niet in biografische informatie en interviews, maar in zijn werk. Daar bevindt zich het moi profonde, het dieper en misschien ook wel authentieker ik waarop Marcel Proust greep probeerde te krijgen toen hij zijn verleden reconstrueerde in zijn monumentale romanreeks A la recherche du temps perdu. In het geval van Jeroen Brouwers is die reconstructie vooral een kwestie van omzien in wrok. Bij het heroverwegen van overwegend negatieve ervaringen en herinneringen staat er aan de positieve kant van de balans alleen maar een plus bij de literaire ordening van de stukken en brokken. Maar juist daarin ziet Verduin de kracht en de waarde van dit schrijverschap: ‘in dat doorgaan, dat halsstarrig blijven zoeken naar betekenis, schuilt op zijn beurt weer een sterk vitalisme.’ Het lijkt me het beste compliment dat je Jeroen Brouwers kunt geven.

 

Lodewijk Verduin, Eenzaamheid in eindeloos meervoud – het oeuvre van Jeroen Brouwers. Atlas Contact, Amsterdam-Antwerpen 2021, 256 blz., € 21,99.
Jeroen Brouwers, Cliënt E. Busken. Atlas Contact, Amsterdam-Antwerpen 2020, 257 blz., € 21,99.