door Teunis Bunt

Over Willem Jan Otten, Septemberzee   |

 

Op het eerste gezicht is er veel dood in Septemberzee van Willem Jan Otten. Zo zijn er maar liefst vijf in-memoriamgedichten (voor bijvoorbeeld Reinbert de Leeuw en Tom van Deel). Bovendien wordt de dichter (die ik maar even laat samenvallen met de ik in de gedichten) geconfronteerd met de eigen sterfelijkheid, als blijkt dat er wat is met zijn hart. Er is een ingreep noodzakelijk.
De arts legt uit hoe die zal verlopen: ‘Wij zetten in op uw verrijzen, maar boeken eerst uw dood.’ De ingreep zal op vrijdag plaatsvinden, wat de gedachte aan Goede Vrijdag en Pasen nadrukkelijk binnen het gedicht brengt, al blijkt uit een ander gedicht dat het gaat om de vrijdag na Hemelvaartsdag, ook een symbolische dag.
Het citaat komt uit het eerste gedicht van de serie ‘Met zonder mij’, het hart van de bundel. De titel lijkt te verwijzen naar de mogelijkheid dat de ik er niet meer is, maar door dat ‘met’ is hij er, als een kat van Schrödinger, tegelijkertijd wel.
Zo gaat het ook met de overleden vrienden: ‘met zonder mij gaan zij / niet minder onbeschrijflijk heen dan / met, een voor een draag ik hun zijn in mij / en dat van mij in hen de deur door, deze zinnen in.’

In de werkelijkheid zijn de overleden vrienden de aanwezige afwezigen, maar ze zijn bovendien in het gedicht, waarin de dichter hen levend kan houden. Ook de dichter zelf leeft door in zijn gedichten. In het laatste gedicht van ‘Met zonder mij’ voert Otten een vrouw ‘in appelgroen’ op, in een stiltecoupé, ‘die dit nu leest.’ Door zo’n zinnetje is die vrouw er nu al en leest ze deze gedichten op het moment dat de lezer die leest. Er is dus niet alleen veel dood, maar ook juist veel leven in deze gedichten.
De gedichten in Septemberzee gaan over sterfelijkheid en over het schrijven, maar ook over het geloof. Vaak is er een u, die soms de lezer zou kunnen zijn, maar ook God. Tussen haakjes, letterlijk, kijkt de ik terug op het omarmen van het geloof, waarin zijn geliefde hem voorging: ‘We waren al jaren op weg toen zij een reis aanvaardde / en ik volgde haar en het was de reis naar u.’

Doordat God er is in het leven van de ik, krijgt de dreigende dood voor hem een andere lading. Hij kan pas dood als hij aanvaardt dat God hem ‘tot en met zijn dood in leven laat’. De gedichten uit de serie ‘Met zonder mij’ hebben bijna alle dezelfde vorm: twee strofen van vier regels, bij de eerste strofe nemen de regels in lengte af, bij de tweede in lengte toe. Maar het op twee na laatste gedicht is dubbel zo lang. De ik kijkt vooruit op de ingreep, die de dag erna zal plaatsvinden. Het zal gebeuren op de dag na Hemelvaart; God in de persoon van Jezus heeft de aarde verlaten en de ik vraagt zich af of hij toch aanwezig is bij de ingreep: ‘blijf ik het morgen horen, uw deuntje van met zonder Mij, en zijn?’
Het ‘met zonder mij’ krijgt op die manier een diepere betekenis. Met terugwerkende kracht is God er mogelijk in aanwezig, al in de hele serie, zoals de dichter aanwezig is in zijn gedichten, die wellicht gelezen gaan worden door zomaar een vrouw in een stiltecoupé.

In het tweeluik ‘Echo van het hart’ schrijft Otten dat het besef van sterfelijkheid iets anders is dan het besef van eindigheid: ‘Nooit, faalhart, is het te laat om te beseffen / dat er nimmer sprake is geweest van / klop na klop op weg zijn naar de laatste klop’. Zichzelf toesprekend zegt hij: ‘nooit / heb je meer de tijd gehad dan nu’. Zijn toestand is geen beperking, maar noopt hem om op te gaan in de tijd, mee te geven. Er is juist meer ruimte ontstaan. Je zou kunnen zeggen ‘een zee van tijd’, wat zou aansluiten bij het gedicht ‘Vlinder van zee’ dat de titel geleverd heeft. De ik zwemt in september in zee, als een vlinder ‘van ver voorbij / de boeienrij’ komt aangedwarreld en hem voorbijvliegt, in de richting van de vloedlijn. Bij de ik komt de vraag naar het waarom op, ‘alsof zij niet net als geroepen kwam’. Je zou kunnen zeggen dat de zwemmer de vlinder nodig heeft, maar ook dat iemand, mogelijk God, de vlinder heeft geroepen. Het is een hoopvol beeld: een kwetsbare vlinder die over de watervlakte veilig het land bereikt. Als je je tot de nek in het water bevindt, is zo’n vlinder een mooi licht beeld. Bovendien is, buiten deze bundel, de vlinder soms het symbool van de ziel.

Septemberzee is een bundel met gedichten op een aangename, nadenkende toon. De gedichten laten de lezer meepeinzen met de ik, die het niet makkelijk heeft, maar die wel tot inzicht komt en ruimte ervaart. Dat wil niet zeggen dat er op alle vragen een antwoord is. Het mooie, lange gedicht bijna aan het einde van de bundel, ‘Rei van pas bevallen moeders’, verwijst naar Kerstmis. Het gedicht heeft een krachtig metrum, als de golven van de zee of misschien wel de weeën bij een bevalling. Uiteindelijk is er de geboorte, mogelijk van de verwachte: ‘maar hoe dan / maar hoe dan’. Geen wanhoop, maar de twijfel blijft.
En toch is er een rust in Septemberzee. Een vertrouwen, ook als je niet weet hoe het allemaal moet. Die combinatie van vertrouwen en twijfel is aangenaam, zeker wanneer die spreekt uit zulke zoekend en toch nauwkeurig geformuleerde gedichten. Een bundel om niet alleen te lezen, maar om ook te herlezen en te her-herlezen.

 

Willem Jan Otten, Septemberzee. Van Oorschot, Amsterdam 2024, 80 blz., € 19,99