• door Leendert van der Sluijs en Joost Jungsik Vormeer •
‘Probeer je eigen poëtica eens in kaart te brengen’
Als Lidewijde Paris in een regenjas het restaurant op het Amsterdam Science Park binnenkomt, voert ze ons meteen mee naar een andere hoek. We gaan zitten in wat ooit de woonkamer was van de voormalige boerderij. Daar is het rustiger. Prettiger voor een interview.
‘Ik heb nooit vakantie,’ zegt ze als we naar haar plannen vragen, ‘maar nu ben ik even vrij van de Schrijversvakschool.’ Haar andere klussen lopen door. Niet vreemd als je je bedenkt wat ze allemaal doet of heeft gedaan in het boekenvak. Lidewijde Paris doet mee aan een boekenrubriek op de radio, geeft literatuurcursussen aan het HOVO (Hoger Onderwijs voor Ouderen), interviewt soms een schrijver en bespreekt met het publiek films in bioscopen. Ze was directeur van Nieuw Amsterdam en uitgever bij Ailantus en Querido. Ze is schrijver van Hoe lees ik? (2016), Hoe lees ik korte verhalen? (2018), 365 dingen die je als boekenlezer wilt weten (2019) en Een gedicht is ook maar een ding (2021): boeken die een toegankelijke introductie bieden op verschillende literaire genres en technieken. De Lees!ambassade begon ze in 2016. Ze haast zich om uit te leggen dat leesbevordering niet haar doel is: ‘Mij gaat het om de literatuur, om mensen die al lezen en met vragen zitten – waarom eindigt een boek zo? – handvatten aan te reiken. Als niet-lezers daardoor ook een boek pakken, is dat bijvangst.’
Tijdens het gesprek is de buitenwereld nooit ver weg in de huiselijkheid van het restaurant. Paris maakt zich zorgen over de verkiezingen in de Verenigde Staten, de uitholling van de verzorgingsstaat en de toenemende sociale ongelijkheid. Over dat laatste onderwerp geeft ze nu de literatuurcursus ‘Rangen en standen’ aan het HOVO en ze neemt met ons enkele romans door die ze ook met haar studenten bespreekt, Pride and Prejudice en Le Père Goriot, waaruit niet alleen haar enthousiasme voor literatuur blijkt, maar ook een zeker engagement. ‘Ik ben met boeken bezig,’ zegt ze, ‘maar ook met mensen.’
*
[Wroeten] in het hoofd van een schrijver vind ik eindeloos boeiend.
Als ik lees, heb ik altijd een potlood bij de hand. […] Ik zie het als een spel dat ik met de schrijver en het boek speel. Of zij spelen het met mij.
Hoe lees ik?, p. 15, 17
Ik ben het […] voor een groot deel eens met […] Arnon Grunberg. [Wat] is de taak van de schrijver? Is die er eigenlijk? Haak ik aan bij wat Arnon schrijft: een schrijver hoeft niet te troosten en hij hoeft niet de werkelijkheid te duiden, dan zeg ik er heel hard bij: JAAAAA! Maar hij mág dat wel. De troost die hij kan geven en zijn verklaring van de wereld kunnen voor mij juist een reden zijn om door te lezen. Het een sluit het ander niet uit.
Hoe lees ik?, p. 51-53
‘Ik wil bij lezers het literaire lezen op een toegankelijke, laagdrempelige en onderhoudende manier promoten. De meeste mensen lezen om iets te halen, zoeken naar troost of identificatie. Maar ik wil niet alleen halen, ook openstaan voor andere ideeën die een boek mij te bieden heeft. Dat ik denk: oké wat wil ik ermee? We denken te veel vanuit onszelf, maar je bent als mens en als lezer onderdeel van iets groters. Door een ingewikkeld mechaniek van denkers, schrijvers, doeners en wetenschappers is de wereld veranderd en je maakt deel uit van die wereld. Hoe zijn de dingen gekomen zoals ze zijn gekomen? Interessant is ook dat ik wel buiten mijn bubbel kan proberen te kijken, maar dat ik het gedachtegoed vaak niet begrijp. Er zijn manieren van denken die mij zo ontzettend vreemd zijn. Dan denk ik aan het werk van Austen. De vrouwen in Pride and Prejudice moeten trouwen. Pas als je de bredere sociale en economische context van de roman meeneemt, zoals het erfrecht en de relaties tussen adel, rijkdom en landbezit, ontdek je met hoeveel kennis Austen de regels van haar tijd uitlegt.
In romans gaat het dus vaak over morele vraagstukken. De schrijver houdt de maatschappij min of meer een spiegel voor. Welke beeldvorming bestaat er, welke vooroordelen zijn er? Over die dingen moeten we blijven nadenken. Ontdekken dat andere hoofden met andere ervaringen, andere ideeën hebben. Door fictie leer je hoe de wereld werkt, hoe mensen met elkaar omgaan. Het draagt bij aan je empathisch vermogen.’
‘For us there is only the trying, the rest is not our business’ (T.S. Eliot)
Hoe lees ik?, p. 20
‘Elk jaar mag ik een aantal literaire cursussen geven aan het hovo in Amsterdam. Ik zoek dan boeken uit verschillende landen en tijden bij elkaar, kies elke keer een andere invalshoek, zoals dit jaar ‘rangen en standen’. De cursisten leren aan de hand van romans literatuur in historische, literaire en sociale context begrijpen.
Als ik een boek lees en ik vind het goed, dan vraag ik me direct af welke cursus ik erbij zou kunnen maken. Ik ben altijd aan het denken. En ik heb altijd wel drie of vier lopende ideeën.’
Lidewijde Paris, foto: Hans Kleijn
Het gaat er niet om dat we de top van de heuvel bereiken, het gaat erom dat we hem samen bereiken. […] Niemand zegt dat het eenvoudig zal zijn.
Een gedicht is ook maar een ding, p. 308
‘De Lees!ambassade is een idee dat in mijn hoofd gegroeid is. Ik was uitgever en ik kreeg van mensen vragen als: kan iemand even op school komen uitleggen wat een uitgever doet? Of kan iemand komen praten over een schrijver? Of kan iemand een interview doen? Ik vond het dan mijn verplichting om daarop in te gaan. Zo kwam ik in contact met lezers en ontdekte ik waar ze tegenaan liepen. Later zei ik tegen oud-studiegenoot Frank van Doeselaar, hij was leraar Nederlands in Middelburg en had er een leesclub voor ouders van leerlingen: ‘Kunnen we je leesclub niet uit de school halen en breder maken? Iedereen moet kunnen meedoen.’ Zo is toen De Literatuurfabriek ontstaan. Elke zes weken ging ik naar Middelburg. We hebben het dertien jaar gedaan. Frank was de docent en ik de bevrager. Een goede combi. In de coronatijd is het gestopt. Maar toen kwam ik dus al dertien jaar in contact met mensen van wie ik wist dat ze graag wilden begrijpen hoe literatuur werkt. En een van deze mensen zei: kun je het niet eens opschrijven? Inmiddels was ik directeur van vier uitgeverijen en hadden onze eigenaren een boekwinkel en een boekenclub waartussen ik een verband wilde leggen. Mede daardoor kwam ik op het idee van De Lees!ambassade.
Ik dacht, wat zou het mooi zijn om een literair programma op deze basis te maken. Waar allerlei dingen samenkomen, dat je kunt laten zien hoe literatuur werkt. Daar ontwikkelde ik allerlei plannen voor en toen ben ik voor mezelf begonnen.
Mijn werk ervaar ik als een eenzaam avontuur. Ik doe alles alleen, ik ga overal alleen heen. Ik ben wel altijd samen met mensen, maar er zit bijna geen verbindende draad in mijn leven, behalve ikzelf uiteraard. Ik kom uit een geslacht van leraren en hoewel mijn vader zei ‘je moet nooit het onderwijs ingaan’, denk ik dat het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Ik voel me soms een enorme prediker of moraliste, bijvoorbeeld als het gaat over de afnemende leesvaardigheid onder Nederlandse scholieren. Maar dan denk ik, nou dan ben ik dat maar. Ik ben veel uitgesprokener geworden.
In deze politieke tijden denk ik wel vaak: wat maakt het nou eigenlijk uit wat ik doe, de wereld wordt er niet beter van. Maar eigenlijk hebben we maar één taak in dit leven: zorg dat je je beste zelf wordt. Dan moet je wel nieuwsgierig zijn naar wie dat zou kunnen zijn, je beste zelf.’
Waar het bij schrijvers […] om de kunst van het weglaten gaat, moet de lezer ontdekken wat er niet verteld wordt […]. Alles kan een stil signaal zijn.
Hoe lees ik korte verhalen?, p. 176
‘Ik geloof in dit idee. Niet vanuit theorie nadenken over literatuur, maar met eenvoudige vragen: wat valt me op en waarom, waarom is het anders? Zit daar een bedoeling achter? Je leest en je ziet gekke dingen in de tekst. Hoe kom je die op het spoor? Dat is het grootste probleem waar mensen tegenaan lopen. Waar begin je met zoeken? En dus dacht ik: ik schrijf hierover een boek. De eerste druk van Hoe lees ik? was in twee dagen uitverkocht. En nu zijn er zo’n 20.000 exemplaren van verkocht en wordt het elk jaar herdrukt. Het boek wordt in scholen en lerarenopleidingen gebruikt, door schrijvers en vertalers, maar ook aan de universiteit. Het is een eigen leven gaan leiden. Ik heb het geschreven voor gewone mensen in gewone leesclubs. Verder heb ik geen vastomlijnd programma. Als ik iets belangrijk vind, dan doe ik dat. De Lees!ambassade is ongesubsidieerd, dus ik kan als ambassadeur doen wat ik wil, namelijk: uitleggen hoe fictie werkt. En dan gaat het mij ook om de menselijke kant. In De Literatuurfabriek hebben Frank en ik eens met de mensen ‘De honden jagen niet meer’ van A. Alberts besproken. Dat verhaal gaat over een schipper met pensioen. Na afloop kwam er een vrouw naar ons toe, ze zei: ‘Mijn man heeft zijn hele leven op de grote vaart gezeten, ging met pensioen, heeft nooit meer gepraat en na drie jaar overleed hij; ik heb niets van mijn man begrepen, maar door dit verhaal van Alberts begrijp ik hem nu.’ Anderen vertellen dat ze thuis niet mochten lezen, niet mochten doorleren. Of dat ze van lezen houden, graag bij een leesclub willen, maar dat niet durven omdat anderen zeggen dat ze te dom zijn. Met de Lees!ambassade richt ik me niet op intellectuelen, want het is heel makkelijk om intellectuelen nog intellectueler te laten zijn. Dat interesseert me helemaal niet.’
We hebben twee hersenhelften en in de rechter zit creativiteit en inzicht. Die zijn essentieel. De maatschappij is aan het veranderen: steeds vaker vermengen mensen uit verschillende landen, met verschillende geloven en achtergronden zich. Literatuur kan ons helpen om inzicht te krijgen in die andere werelden […]. [Ik] geloof in het belang van literair lezen omdat literatuur mensen nader tot elkaar kan brengen en ons helpt ons denken te ontwikkelen, en dat ook nog eens spelenderwijs, want wat is er nu heerlijker dan lezen?
Hoe lees ik korte verhalen?, p. 35
Er zijn zo veel mechanismen aan het werk op zo veel niveaus, dat een roman op sommige niveaus niet literair kan zijn en op andere wel.
Hoe lees ik?, p. 243
‘Boeken kunnen ontzettend goed zijn, omdat ze je hoe dan ook echt aan het denken zetten. Bijvoorbeeld de roman van Chris Adrian, Het kinderziekenhuis. Het heeft een einde waar ik zo kwaad over werd – er gebeurt iets met mijn meest dierbare hoofdpersoon waar ik het zo mee oneens was – dat ik het boek in een hoek gooide. Een paar jaar later sprak ik de schrijver in New York. Naast schrijver is Adrian ook kinderoncoloog en theoloog, een innemende en zachtmoedige man. En weet je wat hij zei toen ik vertelde hoe kwaad ik was? ‘Lidewijde, it’s just a book.’ Maar ondanks het verschrikkelijke einde is het verhaal geweldig. Door de verbeelding, de humor én het gedachtegoed erachter. Grandioos.
De roman van Shehan Karunatilaka, De zeven manen van Maali Almeida die de Booker Prize won, vind ik ook heel goed. Puur door de manier van vertellen binnen een ingewikkelde constructie en over een land waarvan ik bijna niets wist: Sri Lanka. Of neem nu de nieuwe zevendelige romanserie van Solvej Balle, Over de berekening van ruimte. Een groeiend aantal mensen wordt elke dag op dezelfde datum wakker, terwijl voor andere mensen de wereld doorgaat. Zij weten dat de dag een herhaling is, maar de andere mensen hebben dat niet door. Zo fascinerend! Het verhaal werkt naar een ethisch vraagstuk toe: wat kunnen wij met deze wetenschap? Kunnen wij de wereld veranderen, kunnen wij hem redden? In het absurde verhaal begint het langzaam steeds meer te wringen. Onlangs was ik erover met Solvej Balle in gesprek, tijdens Crossing Border in Den Haag. Zelden zo’n geanimeerd interview gehad!’
Ik denk dat literatuur, en poëzie in het bijzonder, gevoelens kunnen overbrengen die niet anders gezegd, benoemd of overgedragen kunnen worden. […] Maar daarmee wordt het geschrevene voor mij nog geen waarheid. Als [onze] tijd één ding duidelijk heeft gemaakt, dan is het de kracht en het belang van poëzie in de actualiteit. […] [Maar of gedichten] als een weerwoord, een antwoord, een uitlaatklep of een oproep of al het andere mogelijke worden gelezen of gevoeld, is aan de lezer, de goede verstaander.
Een gedicht is ook maar een ding, p. 306
Ik kan in een roman of verhalenbundel als een spoorzoeker proberen te achterhalen wat een schrijver heeft willen overbrengen of zeggen, maar mijn stelsel aan waarden en normen, ideeën en emoties is uiteindelijk verantwoordelijk voor alles wat ik ermee doe.
Hoe lees ik?, p. 248
‘Mensen zijn de hele dag bezig met evalueren: wat gebeurt er om mij heen, kan ik ergens heen, vind ik hem leuk, vind ik haar aardig. Zo is onze wereld. Maar genuanceerd denken en iets zien voor wat het is, zonder alle connotaties is zoveel lastiger. Daarvoor biedt literatuur handvatten, om dingen te zien, om jezelf te trainen niet meteen te oordelen.
Het kritisch denken raken we kwijt. We hoeven bijna niets meer zelf te doen. Je hoeft niet meer na te denken. Je hoeft niet meer je eigen werelden te creëren. Het is allemaal al voor je geïnterpreteerd. Er wordt steeds minder langdurig gelezen. Maar door minder te lezen verlies je het vermogen om je te concentreren, analytisch te denken, problemen op te lossen of ze te relativeren. Zulke vaardigheden raken we met een schrikbarende snelheid kwijt.
Alles wat ik destijds tijdens mijn studie Nederlands heb geleerd, vind ik nu eigenlijk heel oppervlakkig. Veel roman-analyse, maar voor de maatschappelijke context van een werk was weinig aandacht. Welke referenties zitten er in een boek? Die vraag vind ik ontzettend belangrijk. Ik laat graag zien wat de functie van referenties is. Ik probeer mensen aan het denken te zetten, kritisch te laten nadenken. Dat vermogen staat onder druk.
Ja, ik ben dus steeds meer een moralist en een soort prediker geworden. Ik zeg tegen docenten: het begint bij jullie. Hoeveel kinder- of jeugdboeken lees je zelf in een jaar? Want lezen doet lezen. Dat is waar ik in geloof. Als er een generatie opgroeit die niet kan lezen, gaat het denken achteruit, kun je geen ordening in je hoofd krijgen. Lezen is de basis voor je zelfstandigheid. De vanzelfsprekendheid van spelenderwijs moeten leren lezen, verdwijnt. Mensen in de gevangenis zijn door lezen uit hun problemen gekomen. Of denk aan immigranten die de bibliotheek hebben ontdekt. Het hoeft niet eens literatuur te zijn. Men leert soldaten in Amerika brieven te schrijven en dagboeken bij te houden. Zo verwerken ze hun verdriet en ervaringen. Als ze terugkomen is hun band met het thuisfront sterker, zijn ze minder getraumatiseerd, gaan huwelijken minder snel kapot. Ze hebben geleerd zich te uiten, het op te schrijven. Dus ja, lezen en schrijven spelen nog altijd een belangrijke rol in het leven van mensen. Dat zijn we ons nu pas gaan realiseren. Je moet eerst iets verliezen om te beseffen wat je kwijt bent geraakt.’
Ik zeg nadrukkelijk dat iedereen een poëtica heeft, een set aan opvattingen over wat literatuur wel of niet mag. Probeer je eigen poëtica eens in kaart te brengen […].
Hoe lees ik?, p. 267
‘Mijn poëtica is steeds breder en toleranter geworden. Ik vind dat iemand moet lezen wat bij hem past. Niemand moet lezen zoals ik. Als je daar niet gelukkig van wordt, moet je dat niet doen. Het heeft geen zin jouw manier op te leggen aan een ander. Ik kijk in romans altijd naar de ideeën, hoe wordt het geschreven, wat zit er achter, maar ik kijk er ook stilistisch naar. Ik vind het leuk om te zien hoe een verhaal in elkaar zit. Waar komen de ideeën vandaan? Wat is de structuur? Waarom gebeurt dit? Waar wordt naar verwezen? Dat is mijn lol erin. Heel veel mensen kunnen hun eigen lol niet definiëren. Nou, ik toevallig wel. Ga daar eerst maar eens naar op zoek. Waar word je gelukkig van? Laat je vooral niet intimideren door je sociale omgeving.’
[Uiteindelijk] blijft in elk verhaal […] het geheim, het mysterie ongrijpbaar in woorden.
Hoe lees ik korte verhalen?, p. 258
[Achterberg roept] in zijn poëzie de gestorven geliefde op […], dat deed hij al in zijn eerste bundel Afvaart uit 1931.
Een gedicht is ook maar een ding, p. 251
‘[Uren] hijgen voort / en vier muren klagen / om een enkel woord / van vergeven vóór den morgen’
– Gerrit Achterberg, Afvaart, uit: ‘Droomgericht’
‘Waarom is iedereen op zoek naar iets? Omdat we op zoek zijn naar zingeving, met dat het christelijk geloof werd losgelaten, ging die overboord. We zijn niet alleen het geloof in God kwijt, maar ook het bijbehorende normbesef. En als dat verdwijnt en er niet iets anders voor in de plaats komt, komen we op een hellend vlak. Het gaat om het morele besef dat je een goed mens moet zijn. Valt dat weg, dan verdwijnt ook de motivatie om goed te leven. Als niemand meer weet te zeggen wat goed of fout is, dan moet je die beslissing uit jezelf zien te halen. Als je dat niet van huis uit meekrijgt, of je krijgt de kans niet, dan ontwikkel je al snel een soort rancune tegen de maatschappij. Dan moet je van goeden huize komen om dan toch te denken: ik ga niet stelen, niet moorden, niet aan de drugs. Dat is heel moeilijk.’
De Nederlandse literatuur is voor een groot deel doordrenkt van het protestantse geloof. […] De Bijbel en de klassieken vormen de oervoeding van onze literatuur.
365 dingen die je als boekenlezer wilt weten, 1 februari
‘Onze maatschappij is gebaseerd op de oervoeding van de Bijbel en de klassieken. Je hoeft helemaal niet per se christelijk te zijn, maar je moet weten waar je vandaan komt. Het doet nog steeds mee. Het zit nog steeds in onze literatuur. Zelf ben ik christelijk opgevoed. Mijn moeder was katholiek, mijn vader deed niets meer met geloof. Maar ik zat op een protestantse basisschool. Ik werd er als katholiek kind gepest. Toen dacht ik al, we zijn verkeerd bezig in de wereld.’
• Dit interview verscheen in Liter 115 (december 2024)