• door Levi Jacobs
| Toen Eduardo Halfon (1971, Guatemala Stad) door een Spaanse journalist werd gevraagd welke ongelezen boeken hem het meest hadden beïnvloed – ‘Een even idiote als briljante vraag,’ aldus Halfon – antwoordde hij: De Tora en de Popol Vuh. ‘Als mens én als schrijver,’ voegde hij eraan toe. ‘Het boek van de joden en het boek van de Guatemalteken.’
Voor weinig schrijvers is hun genealogie zo bepalend als voor Halfon. Hij is driekwart joods-Arabisch en één kwart Pools. Zijn overgrootouders kwamen uit Oekraïne, Egypte, Palestina en Spanje, zijn grootvaders uit Polen en Libanon en zijn grootmoeders uit Egypte en Syrië. Zelf groeide hij op in Guatemala, tot hij op tienjarige leeftijd met zijn ouders naar de Verenigde Staten vluchtte vanwege de burgeroorlog. Na zijn studie technische bedrijfskunde verloopt zijn Amerikaanse visum en is hij gedwongen terug te keren naar Guatemala. ‘Ik was Amerikaan, noch Guatemalteek. Ik sprak nauwelijks Spaans. Ik hoorde nergens thuis,’ zegt hij daarover in een interview met het Alan D. Leve Center for Jewish Studies.
Halfons oeuvre vormt een lappendeken aan verhalen, die bij elkaar een zoektocht vormen naar zijn afkomst. De opbouw is steeds hetzelfde: gefascineerd door een toevallige ontmoeting, een herinnering of gebeurtenis volgt de verteller – die net als de schrijver de naam Eduardo Halfon draagt – een spoor dat hem de wereld over en terug het verleden in voert. Zo gaat het titelverhaal in De Poolse bokser (Nederlandse vertaling 2019) over zijn opa die na dertig jaar zwijgen plots begint te vertellen over zijn ervaringen in Auschwitz. In het verhaal ‘Signor Hoffman’ uit Duel (Nederlandse vertaling 2020) bezoekt Halfon een door Mussolini gebouwd concentratiekamp in Tarsia, Calabrië. Eenmaal ter plaatse blijkt dat de barakken in de jaren zestig zijn gesloopt en dat Halfon naar een reconstructie van het kamp is gebracht. Onmiddellijk dringen herinneringen aan zijn joodse moeder zich op. De novelle Deuntje (Nederlandse vertaling 2021) begint met een congres in Japan waar Halfon is uitgenodigd als Libanese schrijver, omdat zijn overgrootvader uit Beiroet komt. Vervolgens neemt Halfon je mee in het verhaal over zijn overgrootvader en diens ontvoering in Guatemala.
De verhalen van Halfon zijn bij uitstek persoonlijk en worden gekenmerkt door een vertelstem die zich ontwikkelt en uitwaaiert, die van de lezer vraagt om onderdeel te zijn van het maakproces en het (auto)fictioneel beeld van de schrijver. In Tarantula (dat zowel in het Spaans als in Nederlandse vertaling in 2024 verscheen) komen Halfons joodse en Guatemalteekse identiteit samen.
Centraal staan de gebeurtenissen die plaatsvonden toen Halfon op dertienjarige leeftijd door zijn ouders naar een kamp in de Guatemalteekse bergen werd gestuurd met de gedachte om hem weer in contact te brengen met het jodendom – ‘hún jodendom,’ aldus Halfon, verwijzend naar zijn ouders. Het kamp bestaat niet uit joodse liedjes zingen of challah’s bakken. De kinderen worden onderworpen aan een strak regime en de kampleiders zijn gekleed in militaire uniformen – op de achtergrond woedt nog altijd de Guatemalteekse Burgeroorlog. Onder aanvoering van de mysterieuze Samuel – die een slang in zijn zak draagt en een enorme tarantula op zijn mouw heeft – leren de kinderen vuur te maken, schuilplaatsen te bouwen, eerste hulp te verlenen bij snij- en brandwonden en een brancard te knutselen van losse stokken en takken. ‘Samuel was duidelijk een expert in overlevingstechnieken. Maar niemand van ons had de tegenwoordigheid van geest om hem te vragen waarom en waar hij al die dingen had geleerd.’ Het trauma is nooit ver weg.
De gebeurtenissen nemen een sinistere wending wanneer op een ochtend het kamp volhangt met vlaggen en doeken met swastika’s erop. De kinderen krijgen een witte band met een gele ster om: een Judenstern. Er worden bevelen uitgedeeld. Wie ongehoorzaam is, krijgt zweepslagen. Een voor een worden de kinderen vernederd.
In Tarantula wisselt Halfon de herinnering aan het kinderkamp af met zijn leven in Berlijn en Parijs, waar hij bij een lezing toevallig Regina tegen het lijf loopt, een van de andere kinderen van het kamp. Pas wanneer ze met elkaar in gesprek gaan, beginnen de achtergrond en gevolgen van de gebeurtenissen in het kamp vorm te krijgen. Bovendien brengt Regina hem in contact met kampleider Samuel, die inmiddels in Berlijn woont.
Tarantula is daarmee een typische Halfon. Associatief verbindt hij de korte hoofdstukken, zodat je als lezer verstrikt raakt in het web dat tussen het verleden en het heden is gesponnen. In een heldere en verraderlijk simpele stijl laat Halfon zien hoe de diep weggestopte gebeurtenissen onvermijdelijk aan het oppervlak komen. En waarom? Samuel geeft het antwoord: ‘Omdat kinderen moeten weten wat hun ouders hebben doorstaan. […] Omdat kleinkinderen moeten weten wat hun grootouders hebben doorstaan.’
• Eduardo Halfon, Tarantula. Vertaling Marijke Arijs. Koppernik, 2025, 146 blz., € 21,50