door Jetty Huisman

Over Colm Tóibín, Long Island   |

 

Mijn ouders kwamen van een dorp, een vrij gesloten gemeenschap waar ze in de jaren zestig zijn weggegaan. Hun familie bleef er wonen. Al mijn tantes kwamen steevast op donderdagochtend samen op de koffie. Mijn moeder en ik schoven ook weleens aan en ik ben altijd wat jaloers geweest op de gezelligheid, het vertrouwde – want dat moesten wij maar missen, één dorp verderop.

De sfeer die Colm Tóibín oproept in zijn romans die gesitueerd zijn in het Ierse stadje waar hij opgroeide, Enniscorthy, is wel even anders. De sociale controle, de ongeschreven regels, het ons-kent-ons, maar vooral het stilzwijgen op momenten dat er iets gezegd moet worden. ‘It was as if you lived in a climate of silence,’ zo ervoer hij zijn jeugd.
Een van de hoofdpersonages van zijn roman Brooklyn uit 2016, Eilis Lacey, is in de jaren vijftig naar Amerika vertrokken, waar ze met Tony Fiorello, een Italiaanse immigrant, is getrouwd. In zijn nieuwste boek, Long Island, pakt Tóibín haar verhaal twintig jaar later weer op. Inmiddels wonen Tony en Eilis met hun kinderen Rosella en Larry in hetzelfde doodlopende straatje als Tony’s ouders en zijn twee broers met hun gezinnen. Elke zondagmiddag lunchen ze samen bij de ouders, een maaltijd die de hele middag duurt. Als Ierse vrouw is zelfs de bescheiden Eilis voor haar schoonfamilie te eigengereid, zodat er wordt besloten dat zij voortaan wel weg kan blijven. Het is duidelijk dat Amerika even benauwend en liefdeloos kan zijn als het kleinsteedse Enniscorthy.

De roman begint als een klassiek drama: er wordt bij Eilis aangeklopt door een vreemde met een mededeling die het tapijt onder haar gelukkige leventje vandaan trekt. De man is lomp en bedient zich ook nog eens van een flauwe grap. ‘Jij bent de vrouw van de loodgieter? […] Hij is goed in zijn werk, die man van jou. En hij levert zulk vakwerk dat mijn vrouw in augustus een baby verwacht.’ Hij zegt dat hij niets met ‘het rotjong’ te maken wil hebben en dat als het geboren is hij het bij haar op de stoep aflevert.
De situatie die zo ontstaat zet de schijnwerper op de gebrekkige communicatie in het doodlopende straatje. Iedereen blijft maar aan Eilis vragen wat zij gaat doen, zij zegt dat het toch echt niet haar probleem is. Ondertussen hebben Tony en zijn moeder Francesca allang iets geregeld. ‘Ze namen alleen niet de moeite het haar te vertellen,’ constateert Eilis verdrietig. Ze besluit naar Ierland terug te gaan, met als excuus dat haar moeder op 15 augustus tachtig jaar wordt.

In Long Island laat Tóibín zien hoe benepen het klimaat ook in de jaren zeventig nog kon zijn. Ook al neemt de invloed van de katholieke kerk af, als vrouw en moeder word je geacht geen eigen wil te hebben. Iedereen beslist over Eilis’ leven, niemand vraagt haar naar haar mening. Zelfs haar eigen kinderen niet. Toch is ook zij veranderd. Met haar elegante kleren valt ze op en ze geeft ook makkelijker geld uit – al heeft ze dat van haar zwager gekregen, dat dan weer wel. Zonder te overleggen bestelt ze een wasmachine, ijskast en fornuis voor haar moeder, die weigert de apparaten te laten installeren – ze redt zich wel zonder die moderne fratsen. Met als resultaat dat iedereen zich nog maandenlang met moeite langs grote dozen in de gang moet manoeuvreren.

Eilis is dus weer terug in Enniscorthy. Daar wonen Jim Farrell, met wie ze twintig jaar geleden bijna was getrouwd en haar oude vriendin Nancy Sheridan nog steeds, tegenover elkaar aan het plein, boven hun pub respectievelijk een fish-and-chipszaak. Nancy en Jim hebben een verhouding die ze nog geheimhouden. Aanvankelijk koesteren Jim en Nancy beiden nogal eenvoudige, burgerlijke wensen: Nancy heeft haar oog laten vallen op een perceel vlak buiten het dorp waar ze een woning wil laten bouwen. Jim vindt dat een veel te wild idee, zijn dromen komen niet verder dan na werktijd samen een drankje drinken en een ommetje maken. Het ligt voor de hand dat de relatie tussen Jim en Nancy door de komst van Eilis onder druk komt te staan.

Tóibín staat bekend om zijn subtiele verteltoon en in deze roman kiest hij voor een wisselend perspectief. Als geen ander weet hij de complexe overwegingen, angsten en verlangens van zijn personages weer te geven, die veel denken maar terughoudend zijn in hun uitingen. Met als gevolg dat uiteindelijk niemand echt weet wat hij of zij aan een ander heeft. En als er zoveel onuitgesproken blijft, hoe kun je dan weten of je geliefd bent en waar baseer je je keuzes op?
De ontknoping is spectaculair; het geroddel en de groepsdruk rondom het drietal vernietigend. Er is een enkele witte raaf, zoals bijvoorbeeld Colette, de vrouw van de barman, die als enige echt met Jim begaan is, maar verder ontbreekt het in Enniscorthy aan oprechte naastenliefde. Hoewel: het einde houdt de mogelijkheid open om de doodlopende straat uit te lopen.

 

Colm Tóibín, Long Island (Picador 2024). Vertaling Nadia Ramer. De Geus, Amsterdam 2024, 348 blz., € 24,99