door Menno van der Beek

Over Melani Reumers, De wereld een lichaam   |

 

Hoe doe je dat bij het samenstellen van een essaybundel: zet je ijzersterke stukken vooraan, in het midden, of juist aan het slot, of begin je met het kalmere werk? Dit boek begint voorzichtig en uitgesponnen, met de fascinatie voor het eigen lichaam en zijn eigenaardigheden, met dan heel sterke en meer compacte stukken in het midden van het boek, gevolgd door weer meer kalm werk en dan de beste stukken aan het slot.
In het midden, dus, de zes geweldige stukken over vroeger en thuis, met de schakende, pijp rokende vader van de auteur haarscherp, liefdevol en invoelend in beeld gebracht. Over bijvoorbeeld hoe hij dronken en luidruchtig van de schaakclub kwam, de trap op klossend, misschien met opzet aarzelend, om de ontmoeting met de gewone werkelijkheid nog even uit te stellen. En de stukken over haar moeder, die met een verduisterde geest aan de wijzers van de klok zit te draaien, maar wel altijd vooruit, daar maakt ze geen fouten in. Het stuk ‘Lijnenlabyrint’, ook over haar moeder en over de spiegel – het heeft als voorpublicatie in Liter gestaan – haalt natuurlijk Borges aan; als in een essaybundel de spiegel langskomt, dan kan Jorge Luis Borges niet ver zijn, met zijn afkeer van spiegels: Seks en spiegels, vreselijk, schrijft hij ergens, want ze vermeerderen de mensheid.
Wat dan weer past bij de stukken die daarvoor staan, de stukken waarmee het boek begint: over de voorliefde van de schrijver voor botten en voor zwemmen in open water en over haar gemillimeterde haar. Met een haast moeizaam te noemen omgang met de eigen bouw, beharing en inspanning. Alsof ze verder gaat dan Borges en haar eigen lichamelijkheid zeer precies moet omschrijven en ervaren, voor ze ermee door wil, met het lichaam, alsof het zich literair en mechanisch moet bewijzen. Ook als het in riskante zwempartijen in gevaarlijk water wordt afgemat. Of als de schedel wordt kaalgeschoren.

De persoonlijke lichamelijke stukken, om ze zo even te duiden, leiden dus het boek in. En ze zijn ook langzamer, bedachtzamer van toon, minder gravend in de boekenkast ook, dan de stukken over vroeger of de literaire zoektochten. Na de stukken over vroeger weer een paar mededelingen over het zwemmen en dan volgen de ijzersterke slotstukken, over de schaduwen, over de littekens, over iemand die specifieke houdingen en bewegingen van anderen kopieert en bewaart in een choreografie, in danspassen.

Reumers schrijft lichamelijke stukken, vanuit het lijf gedacht en van dichtbij meegemaakt. Sommige dus direct en op het bot gekeken, of drijvend in het water, en andere meer op afstand, meer van buiten gezien en in een literair kader ingepast. Met sterke vondsten, in citaten, ook in boeken van anderen, zoals die van W.G. Sebald, bijvoorbeeld, de te jong gestorven Duitser die nodig ook in Nederland veel beroemder moet worden. Die met Melani de fascinatie deelt voor de vreemde eenling, of de eenzame vreemdeling: Melani eert de eenzame in het stuk over Emma Hauck, die in een inrichting voor geesteszieken haar verdriet in eindeloze en precieze potloodkriebels vastlegt en haalt W.G. Sebald aan die een vergeten schrijver naspeurt, die ook al in een inrichting belandde. Wat de twee geesteszieken bindt: het potlood, het schrijfgerei ook waar Melani zich bij voorkeur van zegt te bedienen. Potlood, het instrument van de voorzichtigen, van de tastenden, kan ook zo weer worden weggeveegd. Al komt er ook iemand in het boek voor die zichzelf met potlood zit te tatoeëren. En ook als het bij potlood op papier blijft, komt er een moment dat de regels misschien wel gered worden, in een sterke essaybundel bijvoorbeeld.

 

Melani Reumers, De wereld een lichaam, Van Oorschot 2024, 264 blz., € 24,99