door Leendert van der Sluijs

een prozagedicht  |

 

Hoogmoed, hebzucht, gulzigheid, de eigen klank van woorden
is als een letterspellende echo, alsof ze met elkaar corresponderen,
en dat doen ze natuurlijk ook. Ze leunen achterover en laten als uit één mond
traagheid horen, bij grijzende leegte. En ze tellen af tot zeven.
Hoogmoed begint: één ben ik, ga aan alles wat komt vooraf, en wellust
zal mij bij de arm nemen, want wij rekenen met u en met onszelf.
Maar luister nu naar hebzucht – aldus de vormgever van Liter.
Ja, zegt hebzucht, als nummer twee, wij geven elkaar de hand. Is wellust die
derde man van Greene, jaloezie is wat ons drijft – die wil als vierde, terwijl ook
gulzigheid een plek opeist. We misgunnen elkaar het hemelsblauw.
Wij geven toe aan jaloezie en zie, gulzigheid de vijfde, zij wordt quintessens:
hoogmoed en hebzucht, ze zijn de menselijke maat.
Alles echoot, hoogmoed rijmt op hebzucht, en gulzigheid wordt tot
zevende traagheid, naar haar aard zichzelf genoeg als de rode gloed
van een open haard – maar ten zesde laat ook woede zich horen:
al het heftig rood van jou is om het driewerf blauw!

 

Liter 108 – 114 hebben de zeven hoofdzonden tot thema