door Leendert van der Sluijs

Over Herman de Coninck, Onder literatoren – Vijfentwintig schrijversinterviews  |

Onder literatoren is een wondermooie bundel gesprekken met schrijvers, gevoerd door dichter Herman de Coninck (21 februari 1944 – 22 mei 1997).
Het is alsof we worden meegenomen naar een tuin, naar de tuin achter zijn huis, waar hij ze heeft uitgenodigd, niet één voor één, maar tegelijkertijd.
Ware het niet dat de interviews gehouden zijn in de jaren 1970 tot en met 1983. In tijdschrift Humo verschenen honderden interviews van hem, en daaruit zijn door biograaf Thomas Eyskens en journalist (en boezemvriend) Piet Piryns vijfentwintig schrijversinterviews verzameld. En schrijvers interviewde Herman de Coninck het liefst.
Meer dan vijftig jaar geleden werd een eerste bundel spraakmakende interviews van De Coninck en Piryns uitgebracht. Ze vonden samen ‘het kritische en tegelijkertijd ludieke, speelse, ongehoorzame interview’ uit. De vraag is hoe zulke interviews zich in een verzamelbundel laten lezen.
Kristien Hemmerechts merkt in haar nog altijd bijzonder lezenswaardige rouwboek Taal zonder mij op, dat (haar partner) Herman de Coninck als dichter ergens schrijft over ‘de tuin die na mij zal blijven, [en] ik mag er nu al in’ – en dat ze soms denkt hem dan pas te begrijpen. En kijk, dáár zijn de schrijvers nu, de schrijvers die worden geïnterviewd, hier zijn ze, op het De Coninck-tuinfeest. Niet zomaar een tuin en een feest, maar zoals de Joodse Hongaar Konrád erover schreef: ‘Steeds opnieuw is de tuin het oorspronkelijk toneel, de plaats waar de verrukking van het visioen volledig wordt. (…) Van overzee en uit het graf, kom naar de tuin, vrienden, levenden en gestorvenen! Nu wij hier zo gezellig bij elkaar zitten, kunnen we een tuinfeestje organiseren. (…) Een slak zit tegen de boomstam gekleefd. Achter in de tuin liggen rode pruimen en zomerappels (…). Elke plaats op de wereld is voorlopiger dan deze hier, ik reis er in gedachten naar toe (…).’
Let op, – wij lezers zitten als slakken op de bomen – De Coninck fluistert ons in de tuin toe: als waar is dat schrijven en dichten tegen alle regels in schrijven is, tegen het dichten als dichten zelfs, dan maakt elke dichter in het gedicht het gedicht als zodanig ongedaan, en ook zichzelf. Ja heus, volgens De Coninck moet ‘de dichter uit het gedicht verdwijnen’ (Hemmerechts). Als dichter pur sang wist hij van dit wissen als weinig anderen. Wie hem dus volgen kan in de interviews, volge hem, maar zo niet: laat los om vast te houden, zou hij zeggen. Wat gebeurt er als een dichter interviewer wordt?

In het vooraf van de bundel wordt opgemerkt dat er in de interviews een opvallende ‘preoccupatie’ met de dood is. Herman de Coninck wil het er met redenen omkleed keer op keer over hebben. En wanneer met iemand, dan toch zeker met een schrijver van betekenis. De confrontatie met het leven is de confrontatie met de dood, met verdwijnen en verschijnen.
Wie zijn er zoal, in de tuin? Wolkers, Carmiggelt, Boon, Mulisch en verderop Reve, Koolhaas, Campert, Nooteboom, Brouwers, Komrij, Claus en vele anderen, tot een voornaam gezelschap van vijfentwintig – de interviewer(s) niet meegerekend. Aan het hoofd van de kring zit psychiater R.H. van den Hoofdakker alias dichter Rutger Kopland. Maar wat is aan het hoofd zitten in een kring, welke kop kan hoofd zijn? Het interview met Kopland in 1973 vormt volgens biograaf Eyskens een kantelpunt voor De Coninck. Na de ontmoeting met deze dichter (feitelijk een psychiater die ‘op de koop toe bijzonder goeie gedichten schrijft’), gaat hij dichten over dood en verlies. Als 27-jarige verloor Herman in september 1971 door een tragisch verkeersongeval zijn eerste vrouw. Om haar zou hij blijvend treuren. Hij hertrouwde, maar ‘misschien bleef hij vooral dat: een weduwnaar (..) hij leefde meer en meer met zijn [dode]’ (Hemmerechts). In december 1971 hield hij Paul de Wispelaere, als één van de schrijvers, een citaat van Hoornik voor: ‘Uitgerekend een schrijver is met de dood bezig.’

De Humo-journalist is dus in gesprek met de schrijvers, hij ontvangt ze in zijn tuin, aan zijn tafel, of waar ook. Maar zoals reformator Maarten Luther in een oude traditie dichtte: ‘Midden in het leven zijn wij door de dood omgeven’ (‘Mitten wir im Leben sind/ mit dem Tod umfangen./ Wer ist, der uns Hilfe bringt,/ dass wir Gnad erlangen?’ – hij schreef het nadat een jonge vriend in de Elbe verdronken was), zo moet ook Herman de Coninck met de verschrikking van de dood leven en lijkt hij bij alle interviewvragen ook slechts die ene vraag te hebben: ‘Wer ist, der uns Hilfe bringt?’ De vraag wordt in alle toonaarden gesteld, en het is de grondtoon van groot verlies die alle interviews kleurt. Hij wil het antwoord van de schrijvers. Hij stelt ze daarom op de proef. Niet linea recta, vaak vernuftig en met veel omhaal, via heel wat zijpaden, maar de tuin blijft de tuin – en hij wil er in. Vraagt hij daarom bijvoorbeeld Wolkers ook naar zijn ongeloof (als zijn ‘eigen houvast aan God’) en of hij ‘sterk beïnvloed’ is door de Bijbel, vraagt hij Walschap naar zijn geloofsverlies, Boon naar diens pastoor en katholiciteit, en vraagt hij Mulisch wat iemand ‘bezielt’ een boek te schrijven. (Mulisch: ‘[Ik] schrijf om dingen te verhelderen over mezelf.’) Bovendien verlangt De Coninck terug naar een tijd dat zelfs ‘de mist nog deed denken aan wierook en wijding’.

Niet alle schrijvers doorstaan de proef, sommigen slaan in hun antwoorden op de vlucht. Ed Leeflang geeft dit eenvoudige maar diepe antwoord: ‘Wat mij aanspreekt is het werk van iemand die van het leven houdt, ook al lijdt hij eraan.’ Waarop Herman de Coninck reageert: ‘Dat is inderdaad het watermerk van uw poëzie (..).’ Het is ook zijn eigen watermerk. Zowel van zijn gedichten als van zijn interviews. En precies dit maakt de nieuwe bundel tot een adembenemende leeservaring. Het gaat er uiteindelijk om de dood zodanig te bezingen ‘dat alleen nog het leven overblijft’ (zo Breyten Breytenbach).
Op de voorkant van de bundel wordt de titel Onder literatoren treffend verbeeld als geboren uit vloeiende, nooit opgedroogde, inkt. Schrijven en dichten is leven. Interviewen is vragen stellen om één vraag beantwoord te krijgen.

 

N.a.v. Herman de Coninck, Onder literatoren – Vijfentwintig schrijversinterviews, samengesteld en bezorgd door Thomas Eyskens en Piet Piryns, uitgeverij De Arbeiderspers Amsterdam/Antwerpen, 2022, 331 blz., € 23,50

In Liter 106 verscheen een enigszins ingekorte versie van deze recensie.