door Len Borgdorff

‘Misschien moet je wel dicht bij de zon vliegen’

 

|  Met Kinderen van het Ruige Land maakte hij in 2012 een onvergetelijke indruk en zijn recente De Mitsukoshi Troostbaby Company (2021) kreeg opvallend veel aandacht. Sinds zijn romandebuut in 2006 heeft Auke Hulst (1975) zich laten kennen als een veelzijdig en productief schrijver van romans, verhalen, reisverslagen en essays. Daarnaast is hij actief als muzikant en componist.
Kinderen van het Ruige Land roept het helse paradijs op van een kind dat opgroeit in een geografisch en maatschappelijk geïsoleerd maar veelkleurig gezin. Dat jeugdland en de daarin dominerende thema’s vind je terug in zijn andere werk. Hulsts werk is steeds een zoektocht naar bestaansrecht, samenleven, verwerking van het verleden en naar wegen om een toekomst mogelijk te maken. We spreken Auke Hulst bij hem thuis. Ook Anne Oevermans, die haar masterscriptie over hem schrijft, is bij het gesprek aanwezig.

Er waren veentjes en plassen, het gras was hoog, er groeiden distels en brandnetels, in de zomer bloeiden wilde bloemen. Het huis zelf stond in een bos dat bandeloos woekerde.
Kinderen van het Ruige Land, p. 27

‘Toen ik daar opgroeide was het voornamelijk landbouwgebied. Tussen de akkers en weilanden lag bos en daar stond ons huis. Inmiddels zijn hele stukken van het omliggende land opgekocht en veranderd in natuurgebied, ’t Roegwold. Grappig genoeg is dat gebied steeds meer gaan lijken op de omgeving zoals ik die beleefd heb. Mooi én veel ruiger dan indertijd. Ik probeer losser te komen van die omgeving, maar dat lukt me niet zo goed. Dat is wel een beetje raar, want waar ik opgroeide was hardcore platteland, terwijl ik veel meer een stadsjongetje was, cultureel gezien dan. Natuurlijk viel er op ons huis en nog meer op het gezin van alles aan te merken. Het was niet prettig, er was op zeker moment ook veel armoede. Maar geen culturele armoede, dat niet. Mijn moeder was een stadsfriezin en mijn vader kwam dan wel uit Musselkanaal, maar ik groeide op in een huis met een volle boekenkast en een hoogwaardige platencollectie.
Ik ben plattelander als het gaat om land, om ruimte en om wildernis, cultureel voel ik me nu veel meer thuis in een stad. Je ergens thuis voelen zit vooral in je hoofd. Ik voelde me buitenstaander, heb het platteland niet verlaten omdat ik dat wilde, maar vanwege gedoe met het ouderlijk huis. Dat moest verkocht omdat er schulden gemaakt waren. Zo werd ik ook wel een beetje een balling.
En nu vraag jij waarom ik naar mijn boekenkast zit te knikken. Kijk, ik ben een Groninger in Amsterdam, dus ik ben een balling light, dat is heel iets anders dan een Ethiopiër in Amsterdam. Dus ik moet dat woord niet te lichtvaardig gebruiken. Maar die ontheemding, of het gevoel dat die kant op gaat, betekent wel dat ik vrij snel aan de literatuur denk. Klopt, als ik thuis zeg, kijk ik vanzelf naar de boekenkast. Heel veel literatuur komt voort uit ontheemding. Literatuur is dat zelf: een thuis. Het is een plek om iets uit te diepen, uit te werken en te onderzoeken, maar ook om te wonen.
Dat ik daar fysiek tussen sta, in die boekenkast, betekent niet dat ik mijn dromen heb waargemaakt. Mijn dromen waren een stuk groter. Ik ben niet ontevreden met wat ik heb bereikt, maar zet ik dat af tegen wat ik ooit voor ogen had, dan ben ik nog niet erg ver gekomen. Dat zegt natuurlijk het nodige over de opgeblazen dromen van een jongen met irreële ideeën over zijn toekomstige statuur.
Gelukkig zijn er ook momenten dat ik best trots ben op wat ik ervan gebakken heb, ja. Vooral als je kijkt naar de achtergrond waaruit dat allemaal heeft kunnen ontstaan.’

Ik zoek een weg uit het verhaal via een nieuw verhaal, maar elk verhaal is zijn eigen vorm van verraad aan de feiten.
De Mitsukoshi Troostbaby Company, p. 537

‘Schrijven is niet een vorm van herinneren, maar een andere manier van vergeten, door het te overschrijven met een nieuwe versie – ik denk dat ik nu mezelf citeer. Je probeert iets te vangen, maar dat druk je juist weg door de manier waarop je het opschrijft. Alles is benadering en nooit het ding zelf.
Taal omlijnt iets, taal beschrijft niet. Ik kan jou beschrijven zoals je tegenover me zit, maar het zal me niet zo lukken dat iemand aan de hand van mijn woorden vervolgens een goede tekening van jou kan maken. Taal is heel beperkt. Dat is natuurlijk ook wel een zegen. In ieder geval voor de lezer. Die krijgt bouwblokken aangereikt waar hij met eigen ervaringen en fantasie iets van kan maken.
Maar even terug naar de schrijver. Stel dat het lukt om exact te verwoorden wat je wilde: wat dan? Dan ben je klaar. Misschien is het maar goed dat elk boek uiteindelijk een halfbakken poging is. Het boek dat je wilde maken, moet je misschien niet eens willen maken, want dan ben je uitgeschreven. Als het al kan.
Jij noemt Het Boek Van Violet En Dood van Gerard Reve, ik denk aan Smile van Brian Wilson, dat legendarische, nooit uitgebrachte en waarschijnlijk beste album aller tijden. Er kwamen stukken van uit en die vielen nogal tegen.
Toch had ik met De Mitsukoshi Troostbaby Company het idee dat ik in die richting ging. Ik dacht in ieder geval: dit is het laatste boek dat ik schrijf. Toen ik op een derde deel zat, was ik daar echt van overtuigd. Overigens niet alleen omdat dit mijn absolute boek zou zijn, al had ik wel het gevoel dat ik nooit zo dicht bij dat wat ik onder woorden wilde brengen gekomen was, maar omdat ik het gevoel had: dit kan ik niet meer. Dit is te slopend.
Er was nog iets. Ik schreef het boek luisterend naar Laughing Stock, een plaat van Talk Talk, van Mark Hollis. Die probeerde de essentie van klank te vangen. Op zeker moment vond hij dat dat gelukt was en daarna heeft hij geen platen meer gemaakt. Dat vond ik wel een inspirerend idee. Zoiets zou je als schrijver ook moeten proberen. Maar ik zat midden in dat proces en het werd een chaos in mijn hoofd, daar deed het overlijden van Hollis in die tijd trouwens geen goed aan. Halverwege was ik wel genezen van het idee dat het me zou lukken. Zo ga je al schrijvend je eigen nederlaag tegemoet. Ik weet dat ik niet nog een keer een boek zal maken op deze manier. Hiermee heb ik mezelf te veel in gevaar gebracht…
Zeg ik nu, maar om een goed boek te maken is zoiets toch ook wel nodig. Misschien moet je wel dicht bij de zon vliegen. Misschien ook moet je wel neerstorten.’

 ‘Advies? Ik heb maar één advies. Ruk je hart uit en reik het de mensen aan, bloeiend en al. En hoop dan dat ze het je niet in je gezicht smijten. Maar buk wel alvast.’
Ik herinner mij Titus Broederland (2016), p. 131

‘Dat zegt een gitaarman die Titus en zijn broer op hun zwerftocht tegenkomen. Ik wil me op papier niet anders voordoen dan ik ben. Dan zou ik tekortschieten, ook als mens. Ik wil oprecht zijn. Ik vind dat ook moeilijk omdat ik vaak niet eens zeker ben van de antwoorden die ik geef. Ook nu. Ik zeg het wel en ik meen het ook, maar klopt het wel? Vind ik het echt? Heb jij dat niet?
Er is wel een verschil tussen praten en schrijven. Wat is opgeschreven, is beter overwogen en komt dus dichter bij wat je denkt, maar kan evengoed vanuit effectbejag juist leugenachtiger worden. In dat opzicht is het geschreven woord niet betrouwbaarder dan een gesprek.’

Waarom zo nodig moeten herinneren en formuleren? En al doende je naasten offeren op het altaar van de kunst?
De Mitsukoshi Troostbaby Company, p. 602

‘Bij Mitsukoshi was ook dat een reden om vaak te denken dat ik het boek maar niet moest publiceren. Na mijn familie nu ook nog de geliefde. Schrijven is een misdaad, ben ik gaan beseffen. Je neemt iets van mensen waar je geen recht op hebt. Toch is het belangrijk om die misdaad te plegen. Het is onmogelijk is om van ons leven te getuigen zonder dat mensen daar ongewenst bij betrokken worden. Kunst kan amper zonder die misdaad bestaan.
Dat besef dwingt je ertoe om dat zo barmhartig mogelijk te doen. Het gaat er niet om iemand uit mijn wereld te kleineren of met iemand af te rekenen. Wat ik opschrijf moet er om een plausibele reden staan. Wat een ander er ook van vindt.
Mijn moeder is wel eens ergens boos om geweest, maar ook trots, en dat nog wel om hetzelfde stuk. Dat is ook wel iets voor mijn moeder.
Ik was een keer met Nieuwsuur in het noorden voor een item over de gaswinningsproblematiek, met Menno de Galan. Terwijl we aan het draaien zijn, schiet er een auto voorbij. Er wordt vol op de rem getrapt en dan rent er een man op ons af. Ik herken hem meteen als mijn ouwe basisschoolleraar. In Kinderen van het Ruige Land heet hij meester Krabbe en komt hij er niet goed af, waar hij het indertijd zelf naar had gemaakt. Nu komen er problemen, dacht ik. Menno kende het boek, begreep meteen met wie we te maken hadden en begon een beetje te stoken: ‘U komt er niet goed vanaf hè, in dat boek?’ Maar dat speelde helemaal niet! De man was gewoon blij dat-ie in het boek zat. Misschien heeft ook dat wel met bestaansrecht te maken. Nee, ik heb nooit een klap gekregen, maar er zijn wel heel wat mensen boos geweest.’

Erger: dat drijfzand zat ín hem, in zijn aderen, zijn vezels, in de kern van elke cel, waar het een gekmakende druk uitoefende […]
Zoeklicht op het gazon (2018), p. 37

‘Het boek over Nixon was een feestje om te maken, terwijl het toch een heel persoonlijk boek is. Het gaat om een heel andere hoofdpersoon, maar thematiek en motieven zijn die van mijn andere boeken. Mijn interesse voor Nixon heeft alles te maken met dat wat ik in hem herkende, vooral als het gaat om episodes uit zijn leven. Die zelfhaat, en ook: tegen wil en dank succesvol willen zijn. Er is affiniteit, ja, maar ik zie hoe Nixon zich te gronde richt. Waarom doet hij wat hij doet? Dat maakt deze tragische figuur ongelofelijk interessant. Hij komt uit een gezin waarin de dood een grote rol speelde, hij is de buitenstaander die naar Washington komt, zonder ooit het gevoel te krijgen dat hij daar hoort. Hij doet alles om zijn bestaansrecht te bewijzen, maar maakt met dat heilige moeten zichzelf kapot. En dan wordt hij inderdaad, dat misschien wel, een soort Auke Hulst. Zeg nou zelf: waarom zou je als schrijver überhaupt schrijven? Dat heeft toch alles met je bestaansrecht te maken?’ (Lacht)

‘Ik werd gedoopt toen ik zijn werk ontdekte en dit is mijn vormsel.’
Ze schudt vermanend het hoofd. ‘Jij snapt niks van het geloof.’
Motel Songs (2017), p. 20

‘Dit wordt gezegd als ik twee mensen bij het graf van Fitzgerald ontmoet. Dichtbij was een kerkdienst gaande waar jonge mensen hun vormsel kregen. Iemand vroeg wat ik daar deed. Ik bezocht er het graf met het grotendeels vergane weefsel van Scott Fitzgerald. Zo zoek ik ook de graven van anderen op. Of dat heiligenverering is? Het is wel een seculiere bedevaart. Bij een religieuze pelgrimage willen mensen hun relatie met God versterken. Ik bezoek die plekken om mijn relatie te bestendigen tot dat wat ik heilig heb verklaard. Dat zijn geen mensen, dat is de kunst, muziek, literatuur. Dus kunst is heilig. Zonder dat heilige zou leven geen zin hebben. Wat betekent dat? Je bepaalt allereerst zelf wat het leven zinvol maakt. Je moet voor jezelf je waarden formuleren en nadenken over zingeving. De uitkomst daarvan kun je niet absoluut maken, niet voor anderen, maar wél voor jezelf. Voor mij zijn bepaalde zaken belangrijk voor een vervullend leven en… The Beatles. Ja, The Beatles, dat komt voor mij het dichtst bij heiligenverering. Als je investeert in die relatie, in die liefde, in die kennis, in lezen en schrijven en het maken van muziek, als je daar meer van wilt begrijpen, dan verdiept dat je bestaan.’

Zo liet Murakami me zien tot hoever je de literaire werkelijkheid kon oprekken zonder dat het weefstel inscheurde.
Buitenwereld, binnenzee (2014), p. 126

‘Ik begon ooit als sciencefictionlezer. Dat is mijn eigenlijke leerschool. Ik dacht overigens wel dat wat daarin gebeurde in de literatuur vaak niet kon of mocht. Van Murakami leerde ik juist dat dat allemaal wel kon. Er is geen no-go-area. Vroeger, heel, heel vroeger dacht ik dat ik sciencefictionschrijver zou worden. Sciencefiction kent een filosofische pendant. Je kunt er werelden in bouwen waarin je op een andere manier thema’s kunt onderzoeken dan in een realistische setting. Daar wilde ik wel iets mee.
We hadden het over je thuis voelen. In sciencefiction bouw je een wereld met eigen regels. Ook dat kan een thuis zijn. Een proefopstelling kan duidelijk maken dat het niet lukt met een ideële wereld. In de twee boeken die je terugvindt in De Mitsukoshi Troostbaby Company worden allerlei methoden ontwikkeld om iets niet te hoeven accepteren. In beide boeken of delen, de Privé Domein-variant én ‘De lasso van de tijd’, loopt dat uit op een ramp. Met slachtoffers. Eigenlijk zeg ik zeshonderd bladzijden lang: accepteer nou eens iets, man. Er is een schuld en die wil men tenietdoen door iets niet gebeurd te laten zijn.
Of het boete is of straf die op die schuld volgt? Misschien eerder boete. En als het om vergeving gaat, dan moet het zelfvergeving zijn, dat is een deel van de acceptatie. Schuld en boete zou ook een aardige titel zijn geweest voor het boek, voor jou ook makkelijker uit te spreken.
Nee, die acceptatie kom je in het boek niet tegen. Daar heb je alleen het echec, maar hier in mijn hoofd zit-ie wel. Het boek was overigens niet therapeutisch, al is schrijven altijd wel een beetje therapie. Zonder de afstand en in dit geval ook zonder die acceptatie zou ik dit niet hebben kunnen schrijven. Laat ik het scherper zeggen: ik was met mijn verwerking al een eind op weg, maar het boek heeft me verder geholpen. Gelukkig maar. Als je jezelf tijdens het schrijven helemaal niet verrast ben je een prutser.’

Pas later zou hij veelvuldig en verbeten neuken, om het ‘in te halen’, enkel om te ontdekken dat een verlies uit het verleden niet viel goed te maken.
Kinderen van het Ruige Land, p. 317

‘Seks is voor de literatuur wel heel interessant omdat het zoveel kanten heeft. Lust. Strijdtoneel waar zaken worden uitgevochten die met de seks zelf niets te maken hebben. Eenzaamheid, ja. En dus ook verbinding. Bij mij is er de wellust, maar ook veel strijdtoneel. Er gaat na de seks in mijn boeken vaak veel fout, maar was het niet de dichter Jack Gilbert die ons erop attendeerde dat Icarus eerst gevlogen heeft? I believe Icarus was not failing as he fell, / but just coming to the end of his triumph. [Refusing Heaven (2005), red.] Er kan veel kapotgaan, in relaties, in het leven van mensen. Icarus stortte inderdaad neer, maar hij heeft gevlogen! Ik denk dan ook niet met veel spijt terug aan relaties die een negatief verloop kregen en ontspoorden. Omdat daar ook een flinke partij vliegen bij zat. Voor boeken schrijven geldt dat misschien ook wel. Als een boek mislukt is, en dat is een boek altijd wel een beetje, dan is er in ieder geval toch gevlogen. Altijd. Nou ja, altijd… Ja, altijd.’

 

 

De Mitsukoshi Troostbaby Company werd gekozen tot Beste Groninger boek 2022, kreeg de Boekenbon Literatuurprijs 2022, en stond zowel op de shortlist Libris Literatuur Prijs 2022 als op de shortlist Confituur Boekhandelsprijs 2022

Len Borgdorff was van 2007 tot 2018 hoofdredacteur van Liter