door Jetty Huisman

In ‘De canon van Liter’ wordt een klassieker of een actueel werk uit de literatuur onder de loep genomen. Eén thema springt eruit. De rubriek omvat een introductie en drie gespreksvragen die geschikt zijn voor gebruik op de leesclub en in het onderwijs. Meer afleveringen zijn hier te vinden.

*

Rood is de kleur van de hartstocht, van het ziedende bloed, de lust. Couperus zet de symboliek stevig aan als hij Ottilie Derckzs in haar Haagse salon beschrijft. Aan het raam gezeten ontvangt ze daar iedere dag haar minnaar, Emile Takma, ‘in schemer van wijnrode ripsen overgordijnen, crême tulle-en-linnen store’s, en dan weêr wijnrode velvet tochtlap.’ Alleen is er van lust geen sprake, niet meer. Zij is zevenennegentig, hij drieënnegentig.
De verhouding tussen de twee bijna honderdjarigen ontspoorde zestig jaar eerder met de moord op Ottilies man, die de twee geliefden betrapte. Na deze crime passionnel meenden ze zich ongezien van het lichaam te kunnen ontdoen in de rivier. Nadat het lijk de volgende dag werd gevonden had de arts Roelofsz, eveneens verliefd op Ottilie, een valse verklaring afgelegd dat haar man was verdronken.

Deze noodlottige gebeurtenis staat centraal in Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan, volgens velen een hoogtepunt in het werk van Couperus, geschreven in zijn hoogst persoonlijke, kenmerkende stijl: muzikaal, bloemrijk en zwierig. Anders dan bij De stille kracht, die andere overspelroman van Couperus, gaat het hier niet om het overspel zelf of over de angst voor ontdekking, maar vooral om schuld en boete. Ottilie en Takma hebben lang geleden besloten hun misdaad te verzwijgen. Nu hun dood nadert, vragen ze zich af of er geen vergelding had moeten zijn. Hun hele leven hebben ze geleden onder schuldgevoel, maar was dat genoeg? ‘Als ik Rooms was geweest… had ik gebiecht,’ verzucht Ottilie aan het begin van de roman tegen Takma. Ze maken zich ook zorgen over hun nageslacht. ‘Zij erven ons verleden. Zij erven dien Angst… Zij erven onze zonde. Zij erven de straf voor wat wij gedaan hebben.’ De passiemoord, maar vooral het verzwijgen ervan, heeft inderdaad desastreuze gevolgen voor de hele familie. Iedereen in deze roman blijkt erfelijk belast.

Bijvoorbeeld Ottilies kleinzoon, Lot. In het openingshoofdstuk drinkt hij koffie met zijn moeder. Lot staat op het punt te gaan trouwen. Zijn moeder is een egoïstisch kindvrouwtje dat alleen leeft voor de liefde – daarin aardt ze naar haar moeder, van wie wordt gezegd dat ze vroeger heel knap was en in ‘Indië’ niet alleen twee slechte huwelijken, maar ook veel avontuurtjes heeft gehad. Het is een publiek geheim dat Emile Takma haar vader is. Lot is verloofd met Elly, de kleindochter van Takma. De lezer begrijpt al snel dat Elly en Lot neef en nicht zijn. Lot wordt geplaagd door wat we tegenwoordig bindingsangst zouden noemen. Net als zijn moeder hecht hij aan uiterlijke schoonheid – hij is heel ijdel en lijdt aan een verlammende angst oud te worden. Lot lijkt niet te weten waarom hij eigenlijk trouwt. Hij vraagt het zijn moeder, die niet verder komt dan: ‘Ik weet het niet… We doen altijd dingen, en weten niet waarom…’ Als Lot op huwelijksreis is, deprimeert Parijs hem. Overal voelt hij vooral ‘een morbide weemoed’.

Ook het leven van zijn oom, Harold Dercksz, is getekend door het verleden. Als dertienjarige was hij getuige van de moord, die zich in nachtmerries en angstbeelden manifesteert als ‘het Ding’: zijn vermoorde vader die hij door zijn moeder, Takma en de baboe heeft zien wegslepen. Couperus laat Harold in telkens dezelfde woorden de herinnering herbeleven: ‘het vreeslijke Ding […] sleepte als over ritselende bladeren’, ‘het Ding, het bladritselende spookding’. Harold is er letterlijk ziek van, hij heeft voortdurend pijn, is broodmager en ‘een galgele kleur koperde in zijn holle wangen.’ Hij verlangt naar het moment dat de oude mensen er niet meer zijn en de dingen eindelijk voorbijgaan.

Bij zijn broer Anton treedt ‘de lijn van grote passionele zinnelijkheid’ die in de familie loopt het meest op de voorgrond. Hij leidt een teruggetrokken leven en heeft een afkeer van zijn familieleden, want die zijn alleen maar op zijn geld uit, meent hij. Het liefst bevindt hij zich in zijn geheime bibliotheek tussen zijn boeken over erotica, kabbala en satanisme om zich ‘over te geven aan cerebrale fantasieën en wellust.’
Wat de twee stokoude geliefden niet weten, is dat ook Ottilies dochter Therèse op de hoogte is van het overspel en de moord. Ze heeft haar moeder er eens over horen ijlen toen ze koorts had. Therèse is een van de weinigen in de familie met een praktiserend geloof: ze is rooms-katholiek geworden en woont in een klooster. Zij is ook de enige die plaatsvervangend boete doet voor de zonde van de oude mensen. Als Takma en dokter Roelofsz zijn gestorven overlijdt ook Ottilie, in de veronderstelling dat ze haar geheim met zich meeneemt in het graf.

Hare handen waren gevouwen: zó was zij gestorven.
Aan het bed knielde Therèse.

*

 

Discussieer

‘De zuster bracht hen in een kleine salon, op de rez-de-chaussée, en opende de jaloezieën.’ Vind je dat de stijl en taal van Couperus nog steeds leesbaar zijn of ben je er voorstander van dat oude teksten hertaald worden?

Denk

Lot heeft veel weg van Couperus zelf: hij ‘schreef met liefde zijn woordmooie zinnen,’ is met zijn (half)nichtje getrouwd en zijn familie is afkomstig uit het voormalige Nederlands-Indië. Wat betekent het als een schrijver dingen uit zijn of haar leven verwerkt? Wat vind je van de vermenging van feit en fictie in een roman?

Overweeg

Alle personages blijken erfelijk belast: ze hebben karakterzwaktes zoals nieuwsgierigheid, hebzucht, zinnelijkheid en ijdelheid. Is dat hun lot of kunnen ze daar zelf iets aan doen? Hoe kijk jij daar tegenaan?

 

 

Louis Couperus, Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan, 1906. Voor dit stuk is de Salamander-editie van 1984 gebruikt. De tekst is in 2020 gemoderniseerd/hertaald door Michelle van Dijk voor Uitgeverij Kleine Uil.
Jetty Huisman is redacteur van Liter