door Leendert van der Sluijs

| Er is in literatuurland iets vreemds aan de hand. Er wordt gevraagd om opstanding. Om terugkeer of voortbestaan van doden. Er doet een gerucht de ronde dat het kan. Al in 2021 laat Arnon Grunberg op driekwart van zijn roman een hoofdpersonage ondanks de dood voortbestaan – denkend; zie De dood in Taormina. Michiel Cox wekt in 2022 letterlijk een dode tot leven. In de roman Herinneringen aan het levenloze gaat een dode actief op zoek naar de eigen herinneringen en slaagt er wonderwel in. De prediker van Cor de Jong (de roman staat nu op de Libris-longlist) vertelt over een tot leven gewekte jongen en over wat zo’n wonder met mensen doet. Het gaat om heus opnieuw leven, let wel: na gestikt en gekist te zijn – alsof al het ongerijmde in het leven, het rauwe, het ruwe, ook zomaar kan assoneren en allitereren.
En in de nieuwe van Tomas Lieske, Niets dat hier hemelt (2023), wordt de dood eveneens letterlijk overwonnen.

Genoemde romans zijn geschreven door mannelijke auteurs. Opstanding lijkt vooral een mannenbehoefte. Ware het niet dat De terugkeer van Esther Gerritsen uit 2020 er ook zo een is.
Romans van nu. Nog even en Lev Tolstoj krijgt het grootste gelijk. Op de laatste bladzijde van zijn Opstanding schrijft hij in de laatste regel dat ‘alles wat hij zag en alles wat hij deed, voortaan in zijn ogen een geheel andere betekenis kreeg dan in het verleden’.

Plotseling herinner ik me Een man van horen zeggen (1984) van Willem Jan Otten. Een novelle waarin een overleden musicus meekijkt en -luistert. Ik moet het boek op de plank hebben staan. Maar het is weg. Het staat er niet meer. Ik hoor verre klanken. Toekomstmuziek.