door Maarten Buser

Over Jurriaan Benschop, Waarom een schilderij werkt  |

 

Geachte heer Benschop,

Dit had eigenlijk een traditionele bespreking moeten zijn van uw nieuwe boek Waarom een schilderij werkt. Al vrij vroeg kreeg ik echter het gevoel dat dat niet de beste vorm zou zijn om het over deze prikkelende essaybundel te hebben. Vrijwel aan het begin benadrukt u immers het belang van over kunst praten, om zo tot een beter begrip te komen. Ik besloot daarom om u een brief te schrijven, als een manier van terugpraten.

Allereerst mijn complimenten voor de selectie. Die is breed, terwijl u zich toch bepaalde restricties oplegt: door consequent te kiezen voor één medium (en een aantal multimedialere varianten daarop), en voor de moderne en vooral de hedendaagse schilderkunst. Het was een slimme zet om een aantal stukken te wijden aan kunstenaars als Van Gogh en Monet, die bij de meeste (algemenere) kunstliefhebbers waarschijnlijk gesneden koek zijn. Vanuit hun werk laat u mooi zien waarom een schilderij niet een getrouwe kopie hoeft te zijn van de werkelijkheid, maar daar (óók) een subjectieve reactie op is. Dat maakt vooral de ontdekkingstocht door de schilderkunst van nu nog wat concreter en invoelbaarder. Het grootste deel van de kunstenaars die u behandelt kende ik hiervoor echter niet, maar het was fijn kennismaken met onder meer Veronika Hilger, Maria Capelo en Gerlind Zeilner. Een kritiekpuntje: u noemt geen geboortejaren, waardoor het vaak onduidelijk is tot welke verschillende generaties deze makers behoren, terwijl zulke informatie toch tot hun ‘bagage’ behoort.

Zoals u weet zijn we vakbroeders, omdat we beiden over kunst schrijven. Tegelijkertijd zijn er natuurlijk verschillen, zoals dat in werk- en levenservaring (u bent van 1963, ik van 1991). Bovendien bent u ook nog eens tentoonstellingsmaker. Een groot deel van Waarom een schilderij werkt vloeit voort uit dat laatste. Zo te lezen heeft dat u de kans gegeven om intensief bezig te zijn geweest met het werk van verschillende besproken schilders; intensiever dan wanneer u bijvoorbeeld een eenmalig gesprek had gevoerd voor een interview, of één keer een expositiebespreking zou moeten schrijven. In sommige stukken expliciteert u dat er verschillende contactmomenten zijn geweest, maar in andere proef je dat als lezer gewoon: dat er de nodige tijd overheen is gegaan om standpunten te vormen over de besproken schilderijen en dat die opvattingen gaandeweg veranderen. Dat lijkt me het resultaat van een gesprek: met de kunstenaar in kwestie natuurlijk, maar ook in figuurlijke zin: door na te denken over de ervaring die een schilderij oproept en die onder woorden proberen te brengen.

Wat me misschien nog het meest raakt is dat Waarom een schilderij werkt óók een boek over schrijven is. U vraagt zich bijvoorbeeld hardop af of ‘“het ergens over gaan” […] überhaupt een goede manier van uitdrukken [is].’ Dat is een vraagstuk dat ik herken: hoe kun je onder woorden brengen wat je zíét? Wat grijpt je aan; wat is een mogelijke ingang tot begrip? Dat lijkt me de werking van een kunstwerk.

Er is een hardnekkig terugkerende uitspraak, waarvan niemand weet waar die precies vandaan komt, dat ‘over muziek schrijven net zoiets is als over architectuur dansen’ – alsof het ene medium niet gevangen kan worden via het andere. Toch worden er heel wat woorden gewijd aan muziek, of natuurlijk aan beeldende kunst. Het lijkt me ook geen toeval dat u over verschillende schilders schrijft die religieus zijn en/of de natuur op intense manier ervaren, onder wie Elisabeth Frieberg, Marc Mulders en natuurlijk Van Gogh.

Moet je zulke pogingen om de binnen- en buitenwereld op beeldende wijze uit te drukken diskwalificeren als ‘dansen over architectuur’? Natuurlijk niet. Zo te lezen zijn we het daarover eens. Schrijven over kunst is mogelijk, ondanks – of juist: dankzij – dat het gaat om ‘een omslachtige, spannende, tastende onderneming die nieuwsgierigheid verlangt en tijd om te kijken’, zoals u treffend opmerkt. Wie op basis van de titel Waarom een schilderij werkt een bepaalde (kijk)methode verwacht, komt bedrogen uit. Die werking – het ‘mechanisme’ waardoor het schilderij overtuigt en waardoor je ernaar wil blijven kijken – verschilt per hoofdstuk. Wanneer bijvoorbeeld Kaido Ole zich op het stripachtige afzet tegen al te expressieve schilderkunst, werkt zijn kunst immers anders dan die van Beverly Fishman, die met de beeldtaal van minimalistische abstractie iets wezenlijks zegt over marketing en de medicijnindustrie. Elke kunstenaar moet op een andere manier benaderd worden en zelfs na een scherpe formele analyse kan er genoeg onzeker blijken in de interpretatie. U lijkt me in al die pogingen evenzeer een monteur als een mysticus.

Maar wie over schrijven schrijft, legt de lat hoog voor de eigen woorden: houdt de auteur zich wel aan diens eigen programma? Ik moet zeggen dat het aftastende, waar u aan hecht, niet in alle stukken even goed terug te zien is. Soms doen formuleringen net te stellig aan; net te ‘zo zit dat’ – terwijl u dat waarschijnlijk niet zo bedoelt. Meestal bent u behoorlijk concreet, maar er zijn punten waarop ik me toch afvraag: had dit niet scherper gekund, of had hier juist de twijfel sterker mogen doorklinken?

Er zit trouwens een duidelijke keerzijde aan dit kritiekpunt. Veel meer dan bij andere boeken waar ik iets aan te merken had op de stijl, heb ik het gevoel dat ik mijzelf dat ook aan moet rekenen. Ben ik in mijn eigen kunstkritieken wel zo aftastend en concreet als ik zelf zou willen, of had ik mijn woorden beter kunnen kiezen? Dit gevoel bekroop me misschien nog het sterkst bij het stuk over de enige kunstenaar in het boek die ik ook ooit zelf besproken heb: Jessica Stockholder. U schrijft over hoe ze in Canada de totems zag van oorspronkelijke inwoners, waarna u begint over het religieuze en ceremoniële gebruiken van voorwerpen; een stuk achtergrondkennis waarvan ik niet van op de hoogte was en dat toch een ander licht op haar kunst werpt. Ook als woorden tekort kunnen schieten om iets te vangen dat beter in beeld uitgedrukt kan worden, kunnen ze je blik bijsturen. In die zin kan het schrijven – of breder: het spreken – helpen om toch wat meer grip te krijgen op kunst, zonder het mysterie geheel te laten verdwijnen. Waarom een schilderij werkt is daar een knappe demonstratie van.

Hartelijke groet,

Maarten Buser

 

Jurriaan Benschop, Waarom een schilderij werkt. Van Oorschot 2022, 288 blz., € 25,00