door Gerda van de Haar

In ‘De canon van Liter’ wordt een klassieker of een actueel werk uit de literatuur onder de loep genomen. Eén thema springt eruit. De rubriek omvat een introductie en drie gespreksvragen die geschikt zijn voor gebruik op de leesclub en in het onderwijs.

*

Het was niet gemakkelijk voor Imre Kertész (1929-2016) om in het communistische Hongarije een uitgever te vinden voor zijn debuut Onbepaald door het lot (Sorstalanság). Hij schreef eraan vanaf 1960, en in 1975 kon het in zijn huidige vorm verschijnen. Ook in de westerse wereld ging het langzaam: de Engelse vertaling kwam uit in 1992, de Nederlandse drie jaar later. Vertaler Henry Kammer heeft daar wel meteen een heel mooie tekst van gemaakt, in fijngevoelig Nederlands en zo helder dat je je bijna nooit afvraagt wat er in de oorspronkelijke taal zou zijn bedoeld. In 2002 ontving Imre Kertész de Nobelprijs voor de Literatuur.

Onbepaald door het lot is grotendeels verteld vanuit het verbaasde gezichtspunt en de eerst nog naïeve belevingswereld van de veertien-, vijftienjarige jongen György Köves die pal na de Duitse bezetting van Hongarije in 1944 bij een razzia even buiten Boedapest wordt opgepakt omdat hij Jood is en na enige tijd samen met lotgenoten op transport wordt gezet naar Auschwitz. Het is een autobiografisch gegeven: de jonge Imre overkwam min of meer hetzelfde.
Bij de gevangenneming gaat het vervreemdend toe. Eerst spelen Hongaarse beambten een grote rol en figureren Duitse soldaten alleen op de achtergrond. In György’s kijk organiseren de Duitsers de zaak rustig en degelijk, een kwaliteit waar ze immers om bekend staan. (Goed om te weten dat Hongarije zich in 1940 bij Duitsland, Italië en Japan had aangesloten.) Even denkt György dat het werk in Duitsland hem misschien de gelegenheid zal geven iets van de wereld te zien. Zelfs de onverbiddelijke goederenwagon lijkt hij tamelijk gelaten te verdragen.

Vanaf dit hoofdstuk kun je niet meer om de bedrieglijke schrijfstijl van het boek heen: onderkoeld, droogjes en schijnbaar zakelijk. Alleen tussen de regels door kun je je een beeld van de ernst van de situatie vormen. Kertész schrijft geen regulier kampverslag. Hij gaat beschrijvingen van angst, verbijstering of mishandeling meestal uit de weg en verpakt ze in sobere constateringen. György stelt bijvoorbeeld langs zijn neus weg vast hoe zijn voeten inmiddels met zijn schoenen zijn vergroeid tot onhandelbare klompen van wondvocht en vodden. Of hij vertelt hoe hij door een vaderende kampgenoot van zijn hoekje op de brits wordt gesleurd voor het ochtendappel; het alternatief is dat de kampbeul het doen zal, met de dood als gevolg. Dat had hij liever gehad.
György is er ook al snel achter waarom de Jiddisch sprekende kale mannen in gevangenispak op de eerste dag tegen hem en zijn vrienden in de wagon zo nadrukkelijk hadden gezegd: ‘Veertien? Nee, zestien zijn jullie en helemaal gezond.’ Zijn groepje belandt, op één ongelukkige na, in de korte rij richting werkkamp, hun wagongenoten worden in de uren daarna omgebracht in de gaskamers.
György verhuist naar de kampen Buchenwald en vervolgens Zeitz, verliest zijn vrienden uit het oog, wordt doodziek, wordt teruggebracht naar Buchenwald, ligt al op een dodenkar maar komt dan tot zijn verbazing in een ziekenhuis terecht (hoofdstuk 8). Hij begrijpt er niet veel van. Het is voor hem beangstigend hoe er in dat hospitaal, waar merendeels niet-Joden verblijven, gezocht wordt naar herstel. Dat is toch niet efficiënt, wanneer je wilt dat mensen creperen? Uiteindelijk ziet hij in hoe hier passief verzet geleverd wordt.

Het is mogelijk de begin- en slotzinnen (of -alinea’s) van de negen hoofdstukken te herlezen en dan de hele sfeer van het boek terug te pakken. Het bijzondere is dat je denkt te lezen over gebeurtenissen sec, maar dat er toch voortdurend sprake is van introspectie en een onderzoek van de geest: wat deed ik, hoe was ik, waarom eigenlijk? Waar bevond ik mij tussen dwang en het minieme stukje vrijheid dat mij nog was gelaten? Deze vragen worden veelal impliciet, vertellenderwijs, gesteld en beantwoord. Het verhaal doet het werk.
Het slothoofdstuk is buitengewoon. György komt terug in Boedapest. Mensen beklagen hem. Daar heeft hij weinig behoefte aan. Natuurlijk was een kamp verschrikkelijk, dat konden mensen toch weten? Wat hij in de eerste plaats voelt is haat, tegen iedereen. Maar intussen wil hij, nu echt zestien, aandacht voor het eigenaardig automatische proces van achterstelling waarin de Joodse groep terechtgekomen was, de inschikkelijkheid en gezagsgetrouwheid, de schijndilemma’s (gaan we nu op transport of kiezen we een trein later), het respect van Hongaren voor Duitsers, de rol van de Hongaarse bureaucratie. En vooral wil hij aandacht voor iets wat vrijheid heet, wil, hoogsteigen actie, of ook: heel eigen lot.
‘Ik heb een bepaald lot aanvaard. Het was niet míjn lot, maar ik heb het toch aanvaard,’ zegt György tegen zijn oudere, gespaard gebleven buren. ‘Nu kan ik er geen genoegen mee nemen dat alles wat ik heb meegemaakt slechts een vergissing was, een blind toeval, een uitglijder van de geschiedenis of – erger nog – iets wat vergeten moet worden.’ Zijn gespreksgenoten begrijpen er weinig van, maar György gaat door. ‘‘Waarom windt u zich zo op, waarom staan mijn woorden u zo tegen, waarom wilt u niet inzien dat als er een lot is, vrijheid ondenkbaar is, maar als er wél vrijheid is’ ik was verrast over mijn eigen gedachten en sprak steeds geestdriftiger ‘dan zijn wij vrij van het lot, dan is er helemaal geen lot, dan zijn wij…’ even hield ik op met spreken om diep adem te halen ‘…dan zijn wij zélf het lot!’ Ik verwierf dit inzicht heel plotseling, terwijl ik aan het spreken was, en het bracht meer klaarheid in mijn gedachten dan ik op enig moment in mijn leven had bezeten’ (p. 239-240). Onbepaald door het lot luidt de titel van dit boek.

*

Discussieer

Kies naar aanleiding van de begin- en slotzinnen een hoofdstuk uit en bespreek de vraag: Wat gebeurt hier met György, aan de buitenkant en aan de binnenkant?

Denk

Aan het begin van hoofdstuk 5 denkt György terug aan een roman van een Russische schrijver die bij hem thuis in de boekenkast stond en die hij tot zijn spijt niet heeft uitgelezen. Het ging over gevangenschap, het had hem in het kamp ongetwijfeld goed van pas kunnen komen, bedenkt hij (p. 92-93). Zoek informatie over de roman Aantekeningen uit het dodenhuis (1862) van Fjodor Dostojevski en zo mogelijk ook citaten eruit. Kan deze roman bedoeld zijn? Waar zitten de overeenkomstige ervaringen (als het kan aan de hand van een scènebeschrijving)?

Overweeg

Op de laatste pagina’s van het boek heeft de zestienjarige György innerlijke momenten van ‘klaarheid’ en helderheid. Het gaat over lot en vrijheid (zie boven) en ook over levenswil en zelfs geluk (slotalinea’s). Zou je dit mystieke ervaringen kunnen noemen? Welke rol heeft lijden en afzien hierin gespeeld?

 

 

Imre Kertész, Onbepaald door het lot. Uit het Hongaars vertaald door Henry Kammer, Van Gennep, Amsterdam 1995 (6e druk 2003), 242 blz. Oorspronkelijke titel Sorstalanság, Boedapest 1975