door Menno van der Beek

In De canon van Liter wordt een klassieker of een actueel werk uit de literatuur onder de loep genomen. De rubriek omvat een introductie en drie gespreksvragen die geschikt zijn voor gebruik op de leesclub en in het onderwijs.

 

‘Geef ons heden ons glutenvrije brood.’ We zijn op bladzijde 205, van de 240 die dit boek heeft, als deze geërgerde zin laat merken, welke kant het vrome gemoed van de hoofdpersoon van dit boek op kantelt. En we weten dan pas een pagina of tien dat het de coeliakie, de gluten-intolerantie is, die deze jonge priester uit zijn veilige en zekere wereld zal lanceren, zonnig Rome in. Het eerste wat een lezer zou kunnen doen is zich afvragen wat de samenhang is tussen de beschreven hoofdpersoon en de op Wikipedia toegankelijke biografie van de schrijver. Literaire stromingen hebben ons verboden om ons bezig te houden met de persoonlijke omstandigheden van de schrijver, en andere stromingen hebben het ons met even barse stem opgedragen om de persoon achter de tekst te zien, dus aan die sturing hebben we weinig. De overeenkomst tussen tekst en leven is er, dat is onmiskenbaar, en tegelijk is ze er ook maar beperkt, want Stefan van Dierendonck lijdt een gepast bestaan tussen geliefden in het oosten van het land en Clemens, de hoofdpersoon van dit boek, is alleen nog maar een herinnering aan een mislukte priester, een teleurstelling voor de kerk en een gesloten dossier voor zijn omgeving. De spanning tussen feit en fictie maakt het soepel geschreven en strak vertelde boek nog beter dan het toch al is: een droevig en pijnlijk afscheid van het brood, dat voor de jongen uit de provincie de magische oplossing voor alle problemen was. En dat hem vergiftigde.

Het boek heeft, in de stijl van Eco’s De naam van de roos, een zeer vernuftig geïntroduceerd manuscript als inleiding: het boek wordt gegeven als de geschiedenis, genoteerd door een kloosterling die de nalatenschap van Clemens opgestuurd heeft gekregen, een doos vol opgenomen monologen en volgeschreven schriften. En het droge en praktische nawoord is dan van de abt van die kloosterling, die de tekst als een enkel exemplaar wegmoffelt op de planken van zijn bibliotheek. De lezer is die ene nieuwsgierige voorbijganger, die uit die vier stemmen, want we tellen de schrijver mee, mag opmaken, wat er aan de hand was. En zoals opgemerkt, de eerste tweehonderd bladzijden van het boek volgen we de in rake schetsen getekende ontwikkeling van schooljongen tot parochiepriester, al zijn er natuurlijk de aankondigingen, dat het ergens gruwelijk mis is gegaan. De kracht van het boek is de schildering van de situatie van voor de val, met de schaduw van de onherroepelijkheid eroverheen, gevolgd door een compact beschreven Untergang. De blije schooljongen, de voorzichtige seminariestudent, de wat stijve dorpspriester, en de enthousiaste Romeinse student, die uit de bocht vliegt als ‘dit is mijn lichaam’ hem te veel wordt.

Het symbool dat het brood tenslotte is – ook onder alle katholieke theologie leeft waarschijnlijk dat besef – keert zich tegen de hoofdpersoon. Hij heeft eerst zijn ziel volledig uitbesteed aan de werkelijkheid van de transsubstantiale macht van het Witte Pannenkoekje, zoals Gerard Reve de hostie omschreef, en toen het symbool hem fysiek in de steek liet, viel eerst het midden weg uit zijn beleving, toen uit zijn geloof en toen uit zijn ziel. Is het brood werkelijk Christus, dat op aanroep van de juiste formule overgaat van grasgewas in de lijfelijke presentie van de verlosser, of is het een biochemische irritant die de darmen aanvalt van hen wier darmenstelsel niet optimaal geprofiteerd heeft van de evolutie van mens van jager naar landbouwer? De indruk bestaat, dat Clemens uiteindelijk de grote stap het donker in neemt, op zijn geliefde motorfiets nog wel, omdat hij nu nog het eerste gelooft en het tweede begint te vermoeden. En omdat hij aanvoelt, dat dat geloof geen stand kan houden, nu er geen dagelijks brood meer is, dat hem met de wondere wereld verbinden kan. ‘Ik geloof het niet meer. Of nee, ik geloof het nog net. […] wat moet ik toch met mijn leven als ik over een tijdje niet meer geloof? Als tien jaar gewoon te lang blijkt te zijn?’ Hij, die er zijn ziel van vol wilde eten, kon het brood niet binnenhouden. Het is zaliger te geven dan te ontvangen, zei iemand, en dus laat Clemens de spijsvertering voor wat ze is, geeft zich over en biedt zichzelf aan. ‘Laten de artsen mijn gebroken lichaam oogsten en dorsen en kneden en uitdelen.’ Dat is wat dit boek ongeveer gedaan heeft, in elk geval met Clemens.

 

Discussieer

Was Clemens beter af geweest als protestant? Daar zegt men bij het avondmaal ook ‘dit is zijn lichaam’, bedoelende Jezus, en al meent men het anders, men zegt niet ‘dit brood doet me denken aan Jezus’. Dus het verschil is misschien op te vatten in termen van protestantse taalmagie tegen over katholieke contactmagie. Hoe zie jij de sacramentele uitspraak ‘dit is mijn lichaam’?

Denk

Had Clemens’ magische wereldbeeld, gekoesterd vanaf zijn kind-zijn, wél stand gehouden als er nooit coeliakie was geconstateerd?

Overweeg

Waarin doet het Mémorial van Clemens, behalve in de titel van dit laatste hoofdstuk voor de epiloog, ook denken aan de tekst die Blaise Pascal in zijn jas genaaid had, de tekst, waarin hij zijn intense mystieke ervaring beschreef, die Pascal dus bij zich droeg tot hij stierf? ‘Vuur! […] Niet [de God] van de filosofen en de wijzen, zekerheid, zekerheid, gevoel, vreugde, vrede.’

Zie https://www.vaticanobservatory.org/education/memorial-blaise-pascal/

 

Stefan van Dierendonck, En het regende brood. Uitgeverij Thomas Rap, Amsterdam 2012, 240 blz.