Door Maarten Buser

De poëzie van Charles Simic (Belgrado, 1938) heb ik zo’n twee jaar lang bij elkaar gesprokkeld. Ik kwam op zijn spoor doordat Wim Brands een bewerking had opgenomen van een gedicht van Simic in zijn eigen prachtbundel Neem me mee, zei de hond (2010), die een jaar na verschijnen mijn interesse in hedendaagse poëzie sterk aanwakkerde. Met die bundel als uitvalsbasis ging ik op zoek naar het werk van de dichters naar wie Brands verwees of wier gedichten hij had bewerkt, en naar de namen die hij in interviews noemde. De in het Engels schrijvende, in Amerika wonende Simic maakte de meeste indruk. Zijn laconieke, vertellende toon leek sterk op die van Brands, ontdekte ik tijdens het sprokkelen: via podcasts, op literaire websites, al dan niet integraal geciteerd tijdens interviews. Het was pas met het verschijnen van de lekker dikke New and Selected Poems – 1962–2012 (2013) dat ik deze gedichten, waar ik inmiddels behoorlijk op gesteld was geraakt, eindelijk samen in één boek vond – samen met nóg meer poëzie, klaar om ontdekt te worden.

Die charme heeft voor een groot deel te maken met de beeldende kracht van de dichter die bijvoorbeeld een vork omschrijft als een vogelpoot, om vervolgens te concluderen: ‘Als je het in je hand houdt / als je het in een stuk vlees steekt / kun je de rest van de vogel bedenken: / zijn kop is zo groot als je vuist, / net zo kaal, zonder snavel en blind.’ Deze regels zijn vertaald door dichter en hoogleraar Wiljan van den Akker, die tekende voor Dat ongrijpbare iets; als ik het goed heb geteld alweer de zesde vertaling-in-boekvorm van Simics werk in het Nederlands, maar elk weerzien blijft fijn. Een vreemde is Simic bepaald niet in dit taalgebied, want naast Brands kent hij ook bewonderaars als Kees ’t Hart, K. Michel en Juliën Holtrigter. In deze nieuwe bloemlezing komen de meeste gedichten die ik destijds bij elkaar sprokkelde trouwens keurig terug, met (vroege) klassiekers als het eerder geciteerde ‘Vork’, ‘Wonderkind’, ‘In de bibliotheek’ en de reeks ‘Bezems’. Natuurlijk ontbreken er wel wat van mijn persoonlijke favorieten, maar dat heb je altijd met zulke uitgaves.

Dit stuk begint met al die namen en titels trouwens een beetje op een opsomming te lijken, en laat dat nou een van de favoriete vormen zijn van Simic, die een slag van de surrealistische molen heeft gekregen. Zijn gedichten nemen ook graag de vorm aan geruchten, volksverhalen, halfvergeten herinneringen. Ze kunnen op kafkaëske parabels lijken, maar meestal hebben ze veel weg van een schilderij van Breugel, indien die in een hedendaagse, Amerikaanse stad had geleefd. Dan denk ik bijvoorbeeld aan ‘Meester in vermommingen’, dat Brands destijds trouwens ook bewerkte, en waarin de titelfiguur zich vermomd kan hebben als ‘een kapper, winkelbediende, pakketbezorger, / apotheker, schoonheidsspecialist, bodybuilder, / exotische danseres, diamantslijper, hondenuitlater’, enzovoort. Simics wereld is er eentje waarin ‘engelen ooit zo talrijk / waren als vliegen’ en waarin overwogen wordt om een detectivebureau ‘voor een zacht prijsje’ God te laten vinden. Dat is ofwel een makkie, ofwel heel moeilijk, omdat hij volgens een ander gedicht ‘in een rode avondjurk rijdt’ en trouwens ook een ‘ze’ is, geen hoofdletter – het metafysische schuilt in Simics gedichten vrijwel altijd in het aardse.

Toen ik Simic voor het eerst las, was ik vooral gecharmeerd van de verteltoon en de anekdotische vorm, maar steeds meer begon de mystieke kant ervan op te vallen. Van den Akker schrijft zijn – wel wat korte – nawoord treffend over ‘het gewone, alledaagse dat ontploft. […] Voortdurend verdwaald zijn of verdwaald raken in de wereld, ook de “gewone” waarin je ‘nu’ leeft en die je denkt te kennen. Het ongrijpbare proberen te vatten, wat niet lukt.’ Simic is heel trouw aan deze thematiek en dit streven – iets te trouw misschien. Simics oeuvre is van het soort waarin de thematiek, vorm en stijl vrij snel uitgekristalliseerd zijn, zo laat zelfs een ingedikte selectie als Dat ongrijpbare iets zien. Verschilt het eerder genoemde ‘Meester in vermommingen’ (2008) nou zo heel erg van een vroeger gedicht als ‘Klassieke ballroomdansen’ (1980), die Simic oprekt tot ‘grootmoeders die kippen de nek / omdraaien, oude nonnen / met namen als Theresa, Marianne / die schooljongens aan hun oor trekken / de ingewikkelde bewegingen van zakkenrollers’? Leg naast die twee bijvoorbeeld ook het weinig spannende coronagedicht ‘Verdwenen’, waarin wederom titel en opsomming innig verbonden zijn: ‘Dag dag, handen schudden, omhelzingen / trouwpartijen, begrafenissen / jullie, zoete kussen / in donkere bioscopen, / in stampvolle kroegen / open tot diep in de nacht.’

Maar misschien zeur ik nu een beetje; je moet Dat ongrijpbare iets gewoon gedoseerd lezen. Je wordt daar ruimschoots voor beloond, want al die opsommingen, al die reeksen van beelden, zorgen er óók voor dat op elk moment, elke straathoek iets wonderlijks kan gebeuren.

Charles Simic, Dat ongrijpbare iets, samengesteld en vertaald door Wiljan van den Akker. Uitg. Van Oorschot, Amsterdam 2021, 208 blz., € 20,-.