Gedicht door Henk Knol

Wat heb je koude handen, zeg je in het winkelhart
vol kauf dich glücklich met gevaar voor daklawines.
En terloops in de luwte van een met slagroom van barok
bespoten kerk: schrijf je nog wel eens over mij?

Ik sleep die vraag op zwarte zolen door het leeg gesneeuwde
stadspark mee tot in de zaal met bladgoud ingelijste
middeleeuwen van de pinakotheek. Daar kom ik dichterbij:
een moedermaagd heeft achter gaas van craquelé het wit

gordijntje van haar hemelsblauwe dirndl weggeschoven.
Zoals een vroege meester hier haar volle borst beschreven
heeft met eigenhandig warm gewreven wit. Ik vind je
zilvergrijs op de begane grond terug, verdiept in appeltaart

die in een nimbus van gele custard drijft. Je bloedt
allang niet meer. Ik kleed je niet meer uit. Nog deze
nacht ga ik weer aan je schrijven: minuskels, in sepia,
precies tussen het rag van blauwe lijntjes in je meisjeshuid.