Gedicht door Koos Geerds

Ik had dus moeten weigeren, Izaäk, kortweg.
Jahweh verlangde niets vuriger dan in zijn gezicht
te worden uitgelachen, zoals ik eerder had gedaan
toen Hij jouw komst voorspelde: ten onrechte
naar spoedig bleek, maar dat terzijde.
Ik had voor jou nog tien keer harder
moeten pleiten dan voor Lot,
met hand en tand me tegen zijn bevel verzetten.
‘k Ben domweg met mijn zoon op pad gegaan.
Hoeveel was jij mij eigenlijk waard?
Ik gaf jou net zo makkelijk weg als eerder
Ismaël, die zeker dood gebleven was in de woestijn,
had Jahweh zelf hem niet bijtijds gered.
En als je moeder, Sarah, tot tweemaal toe
verkwanseld voor mijn eigen lijfsbehoud.
Om over Hagar nog te zwijgen, die ik jarenlang
met al mijn vuur en zinnen had bemind.
Dat zij en Ismaël nog leven is niet aan mij te danken
als hoer en hoerenjong heb ik ze weggejaagd.

Maar om op Lot terug te komen…
Izaäk, het spreekwoord zegt: zolang er hoop is
zal de verte bestaan. Ik was een zwerver.
Dan hier, dan daar je tenten moeten opslaan,
kriskras de belofte met je vee doorkruisend,
en nog geen mijl gevorderd, dat is zwaar.
Je handelingen worden grover, je ontwikkelt
onaangename trekken – waarom speelt God
ook met de tijd als een harmonica en haalt hij
eindeloos in en uit in een doodsaai refrein,
terwijl Hij jou jaar in jaar uit aan het lijntje houdt?
Behalve landerigheid sloop irritatie binnen.
Dit soort omstandigheden nodigt zelfs de aller
vroomste uit tot zwijnerij. Ik geef toe dat ik Lot,
de enige familie die me vergezelde, soms als een concurrent
beschouwde. Nog niet echt zondig, maar als substraat
toch een bedenkelijk feit. Die beste jongen had zijn eigen
plannen en ambities en dat ontging me niet. Ze pasten
niet echt lekker in mijn format, zogezegd.
Zijn kleinvee vrat het gras en zoop het water dat,
neutraal geformuleerd, mijn levende have
niet onwelkom was. Ook schonk zijn vrouw
hem oké, geen zoon, maar wel twee mooie dochters.
Dat alles stak de beoogde vader der gelovigen veel meer
dan hij wou weten. Lot was behalve een rechtschapene
ook een naïeveling. Dat kan een troef zijn in verkeerde
handen, bijvoorbeeld die van mij, zijn oom.
Ik liet hem kiezen tussen paradijs en steppe
en jawel, uit eigen vrije keus liep neeflief
zonder mankeren in de opgezette val…
De laatste berichten uit zijn spelonk
hebben mij diep geschokt. Je weet waarover ik het heb.

Dus: niet of ik geloofde dat God een dode
weer tot leven kan verwekken (antwoord:
uiteraard – en fijn dat ik dat ook bedacht),
maar hoe ik God, mijn vriend, durfde te tarten
om dat te bewijzen! Waaraan had Hij
na heel mijn lange leven dit verdiend?
Ik ben mijzelf een duister raadsel.

Ach Izaäk, het blijft maar in me malen.
Er had me op z’n minst te binnen kunnen vallen
dat het heel onwaarschijnlijk, ja ondenkbaar was
dat Jahweh een mensenoffer wenste,
dat mijn gehoorzaamheid Hem geen behagen
schenken zou, maar veeleer pijnlijk aan het licht
ging brengen dat ik nog niets begreep
van ons verbond. Dat daarmee ook aan onze vriendschap
de basis zou ontvallen, die Hij met eindeloos geduld
gedurende decennia had gelegd – een dolk
die rechtstreeks in zijn hart belandde…

Het verhaal, door mijzelf de wereld ingebracht,
bestaat het te vertellen dat ik me daar
voorbeeldig heb gedragen en dat ik zelfs als loon
een compliment op zak terug meenam naar huis.
Juist wat een mens verzwijgt is dubbel leugenachtig.
Een aardse vriend was uit zijn vel gesprongen,
maar Jahweh heeft mijn afgang toegedekt:
zijn ironie was blijkbaar niet aan mij besteed,
daarom liet Hij het liever zo vroom doorvertellen
dat ieder die het hoort de clou ontgaat.
Zo grenzeloos is zijn loyaliteit.
Nu is die wijd verbreide fabel, ben ik bang,
niet meer te stoppen. Zo straft mijn woord zichzelf.
Dit zegt een zondig mens. Spiegel je alsjeblieft
aan mijn geschiedenis. Ik smeek je nogmaals
om vergeving. Jouw leven is mijn leven,
laat mijn verraad nooit ook het jouwe zijn.